De Mensch van zyne zwakke zyde beschouwd. Te Dordrecht by A. Blussé en Zoon, 1781. Behalven het Voorwerk 288 bladz. In gr. octavo.
Een Hekelschrift, in 't welke een aantal van gebreken, die onder het Menschdom heerschen, ten toon gesteld wordt, op eene wyze welke alleszins leerzaam is, indien 'er de Leezers het vereischte gebruik van maaken. De Schryver naamlyk schetst eene menigte van characters, welker originelen wy ten overvloede in de zamenleeving aantreffen; hy stelt ons derzelver buitenspoorigheden op het leevendigste voor; en tragt langs dien weg den Leezer tot opmorking te brengen, ten einde hy zig voor deeze gebreken hoede, of tegen derzelver besmertelyken aart wapene. Hy bedient zig daartoe van een schrystrant, welke inzonderheid geschikt is, om het belachlyke dier gebreken onder het oog te brengen; en dus den Leezer bevallig te onderhouden, waarin hy over 't algemeen vry gelukkig slaagt. Schriften van die natuur, op zulk eene wyze uitgevoerd, hebben dit eigenaartige, dat ze bekwaam zyn, om invloed te kunnen hebben, ook op zulke menschen, die, met opzigt tot hunne gebreken, niet wel te leiden zyn, door eene opzetlyk beredeneerde Zedeleer; dien het belachlyke veel sterker, dan het onredelyke, in 't oog loopt. Jammer is het maar, dat Leezers van dien stempel zig veelal meen vermaaken met het beschouwen van zulke characters ten opzigte van anderen, dan ten aanzien van zigzelven; waardoor dan de toepassing maar al te dikwils geheel buiten hon omloopt. Edoch, wat hiervan ook zy, het een of ander stuk treft nogtans hier of daar wel eens deezen of geenen, in dier voege dat het hem tot nadenken brenge; of noope, om een gebrek, 't welk tot nog in deszelfs eerste beginzelen in hem plaats heest, te stuiten, daar hy het bespotlyke van dat gebrek, by verderen voortgang, heest leeren kennen. - Men neeme hier, tot een voorbeeld, de volgende beschryving van een Nouvellist, een slag van menschen, dat vooral in onze dagen ver van zeldzaam is.
‘Daar is, zegt de Autheur, een ongemeen lastig soort van lediggangers, wier gantsch beroep bestaat, in nieuwigheden te verzamelen, om ze anderen, tijdig of ontijdig, weder mede te deelen; een volk, waarvan men in de daad kan zeggen, dat het na oorlog, pest en duurentijd verlangt, om 'er slegts van te kunnen spreeken. - Een schepzel van dit slag zit, gemeenlijk, in een vertrek, dat op de straat uitziet, of gaat trouw in de koffijhuizen en herbergen. Hier bevragt hij zig met eenen grooten boel van nieuwigheden, waarmede hij vervolgens in verscheiden huizen invalt, den Doctor op de straat ophoudt, den hongerigen en dorstigen, den schrijvenden en leezenden, den kouden en verhitten niet verschoont. - Wat is 'er al goed nieuws? is doorgaans 't eerste woord, waarop hij, voort, eenen hoop leugens voor den dag haalen, en u eene goede partij klaphout ver-