Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 455]
| |
Inleiding tot de Algemeene Kerkelyke en Waereldlyke Geschiedenissen door J.A. Cramer. Eertyds Koningl. Deensche Hofprediker, enz. enz. Uit het Hoogduitsch vertaald. Tweede Deel. Te Amsterdam, by H. Gartman, 1780. In groot octavo 443 bladz.Achtervolgens de inrichting van dit Werk, waer van wy voor eenigen tyd een gezet verslag gegeven hebben,Ga naar voetnoot(*) behelst dit Deel de voortzetting der tweede Afdeeling, bestaende uit Verhandelingen ter overweginge van de Godsdienst- of Kerkhistorie; en die der derde Afdeeling, geschikt ter ontvouwinge van de gewigtigste Waereldlyke geschiedenissen. De Verhandelingen, in de tweede Afdeeling geplaetst, zyn tien in getal, en gaen bepaeldlyk over het geen de drie eerste Eeuwen betreft, waer in de volgende hoofdzaken overwoogen worden. - Het Geloof der eerste Kerke omtrent de grondwaerheden. Het gezag en de lotgevallen der Schriften des N. Testaments. De Apostolische wondergaven en hare voortduuring. De vervolging der Kerke, en derzelver nuttigheid voor de Christenen. De Eerbied der Kerke voor de Martelaers en Heiligen, mitsgaders voor derzelver Beenderen, Overblyfzelen en Afbeeldingen. De twyfelachtige en verdichte Martelaers. De openbare Eerdienst en Godsdienstige gebruiken der Christenen. De Kerklyke Tucht. De Kerkampten, en eindlyk het aenzien der Roomsche Bisschoppen in de drie eerste Eeuwen. Het onder de derde Afdeeling voorgestelde betreft eerst de veranderingen der Frankische Monarchie, tot op de strchting van een nieuw Keizerryk, door Karel den Grooten; verder het character en gedrag van dien Beheerscher des Ryks, benevens het verval en den ondergang der Frankische Monarchie, en van den stam van Karel; waeraen zich wyders verknocht ene Verhandeling over de Duitschers, hunnen Godsdienst, Zeden, Wetten, Gebruiken, en de Veranderingen, die zy ondergaen hebben. In ons opgemelde bericht genoeg gezegd hebbende, nopens de natuur van dit Werk, dat de Liefhebbers der Historiekunde met vrucht kunnen doorbladeren, zullen wy ons voorts slechts bepalen, om nu en dan enig merkwaerdig Kerklyk of Waereldlyk stuk uit de afgegeven Deelen, als ene proeve der maniere van uitvoering, voor te dragen. In dezen diene daer toe des Hoogleeraers beschryving van den openbaren Eerdienst der Christenen; waerover by zich indezervoege uitlaet. ‘Hun Godsdienst was in de eerste tyden geheel eenvoudig en kunstloos; want deszelfs wezenlyke deelen bestonden in het leezen van het Godlyke Woord, in het Gebed, en in 't houden van het Avondmaal. Dit blykt uit de oudste getuigenissen van den Godsdienst der Christenen. Plinius, een Heiden, beschryft den- | |
[pagina 456]
| |
zelven dus. De Christenen zegt hyGa naar voetnoot(a), belyden, dat zy, volgens hunne gewoonte, op eenen vastgestelden dag, zeer vroeg voor den opgang der zonne vergaderden, christus als den waaren oon, een lofzang zongen, en zig door een eed of een Sacrament verbonden. niet om boosheden te plegen maar integendeel om noch dievery, noch doodslag, noch echtbreuk te begaan, om geene Menschen te bedriegen, noch iemand iets, het geen hun ter bewaaring was toebetrouwd, te weigeren. Dit geschied zynde, scheidden zy, en kwamen aan den disch wederom byeen, alwaar zy vervolgens allerlei schadelooze spyzen aten. Zo wordt die Godsdienst door een Heiden beschreeven. Door justinus den martelaar wordt zulks omstandiger verricht. Deeze verhaalt wat 'er by de Christenen voorging, wanneer iemand door den Doop onder hen aangenomen en wedergeboren wierdGa naar voetnoot(b). Na dit afwasschen, zegt hy, geleiden wy hem, als een Geloofsgenoot tot de Broederen en hunne vergadering. Daar bidden wy, en verootmoedigen ons voor god, zo wel met betrekking tot ons zelven, als tot den Verlichten, en de geheele Kerk, in een aandachtig gebed, dat wy waardig en bekwaam mogen worden, om, volgens de beleedene waarheden, als getrouwe en gehoorzaame Huisverzorgers, omtrent zyne bevelen bevonden, en dus eeuwig gelukzalig, te mogen worden. Na het gebed kussen wy elkander. Vervolgens brengt men den oppersten Leeraar brood, en een beker met water en wyn. Deeze looft en verheerlykt den Vader van alles, door den naam des Zoons en des H. Geests, en doet eene lange dankzegging, daarover, dat hy ons waardig gemaakt heeft, om deeze gaaven te mogen ontvangen. Na het eindigen der dankzegging roepen de Aanwezenden, ten teken hunner overeenstemming, Amen. Wanneer nu de dankzegging geëindigd, en door de algemeene stem des Volks bevestigd is, geeven de Dienaars of Diakenen ieder der Aanwezenden van het brood, waarover de dankzegging gehouden is, als ook van den drank; ja zelss brengen zy ook de Asweezenden daarvan. Deeze spys nu wordt by ons eene Eucharistie genoemd, aangezien niemand tot het eeten derzelve wordt toegelaaten, dan alleen hy, die gelooft dat onze leer waarachtig is, en hy, die met water tot vergeeving der zonden, zo wel als ter wedergeboorte, is gedoopt geworden, en zyn leven naar de bevelen van jesus christus inricht. - De vermogenden onder ons ondersteunen alle Armen. - Des Zondags komen wy allen, zo van het Land, als uit de Steden, alwaar wy ons ophouden, aan eene bepaalde plaats saamen, en leezen de schriften der Propheeten en Apostelen, naar de tyd het toelaat. - De Ryken doen vry- | |
[pagina 457]
| |
willige geschenken, en het geen men daarvan verzamelt, wordt aan den Ouderling ter bewaaring gegeeven. Deeze ondersteunt daar mede de Weduwen en Weezen, de Kranken, de Armen en Gevangenen; met één woord, deeze moet voor alle Nooddrustigen zorgen. Met dit getuigenis stemt tertullianus, die den inhoud van de Godsdienstige gebeden der Christenen nader bepaalt, overeen, wanneer hy zegtGa naar voetnoot(a). Wy bidden voor de Keizers, voor hunne Raaden en Geweldigen, voor den toestand der Wereld, voor de algemeene rust, en voor de achtloosheid op het sterfuur. By dit alles beschryft hy niet alleen de Agapen, of liefdemaalen der Christenen, omstandiger, (hoewel hy niet zo openlyk van het Avondmaal spreekt, als justinus de martelaar,) maar maakt ook gewag van de vermaaningen, welken, na het voorleezen van het Godlyke woord, door de Leeraars aan de Gemeenten pleegen gedaan te worden. Indien wy dus naar deeze voornaamste getuigenissen, den eersten Christelyken Godsdienst, in deszelfs gewoone en geschikte inrichting trachten te leeren kennen, moeten wy bespeuren, dat de oeffening daar van, naar alle waarschynelykheid, niet alleen, gelyk tertullianus zegt, met zingen geslooten, maar ook met zingen is aangevangen geworden. Dit kan men byna met zekerheid besluiten uit de beschryving, welke door plinius van den Godsdienst der Christenen gegeeven wordt; indien het al niet geoorloofd waare, zulks uit de gewoonten der laatere Eeuwen te mogen gissen. Plinius zegt uitdrukkelyk, dat de Christenen beleeden hebben, dat zy christus als den waaren god een' lofzang zongen, en daarna zig verbonden, geene boosheden se bedryven. Dit nu geschiedde, deels door de vermaaningen, welken de Leeraar den vergaderden Christenen deed, deels ook door dat zy van het geheiligde Brood aren, en van den geheiligden Wyn dronken, waarvan, volgens het getuigenis van justinus, niemand mogt eeten, die niet beloofd bad, naar de bevelen van jesus christus te zullen leeven. Vervolgens wierd dan de H. Schrift voorgeleezen. Het is waarschynelyk dat zulks in de twee eerste Eeuwen der Christenen, volgens de wyze der Joodsche Kerk, door de Diakenen geschied isGa naar voetnoot(b). Ten tyde van cyprianus kwam 'er eene byzondere Kerkebediening op, naamelyk het ampt van VoorleezerGa naar voetnoot(c). Mogelyk begon hy, die het Volk de H. Schrift moest voorleezen, zulks met de onder de Christenen gewoone groet: vrede zy met u. Somtyds, en in eenige Gemeenten, wierden niet alleen de schriften der Propheeten en Apostelen, maar ook die van andere godzalige Mannen, ter strchtinge van de Gemeente, voorgeleezenGa naar voetnoot(d). | |
[pagina 458]
| |
Na het leezen wierd de Vergadering gemeenlyk door den Bisschop vermaandGa naar voetnoot(a). Zy spoorden de Christenen voornaamelyk tot een heiligen wandel aan; maar vermits, in dien tyd, niemand tot de gemeenschap der Geloovigen toegelaaten wierd, voor hy in alle waarheden, van welken niemand, zonder gevaar zyner zaligheid, onweetend kan zyn, volkomen onderweezen was; en ook vermits de Christenen nog geloofden, dat alle deeze waarheden volmaakt en duidelyk in de H. Schriftuur waaren geopenbaard geworden: zo deeden zy geene openlyke verklaaringen daar van; deezen wierden hiet eêr noodzaakelyk, als toen, tet oorzaake van veele Ongeloovigen, de verdediging en verdere uitbreiding van de geopenbaarde waarheden, een nieuwe pligt der Christelyke Leeraaren wierd. Wy herinneren ons, zegt tertullianusGa naar voetnoot(b), het een of ander uit het Goddelyke Woord, wy scherpen gods Geboden in, wy vermaanen. bestraffen en stellen onze Christenen de Godlyke wraak voor. Dus dan was de inhoud der openbaare vermaaningen. Op de redevoering van den Bisschop volgde het gemeenschaplyk gebed, waarvan de inhoud ons reeds bekend isGa naar voetnoot(c). Uit justinus is het met zekerheid te besluiten, dat de Bisschop alle de anderen openlyk heeft voorgebeden. Men heeft geene Historische bewyzen, die volkomen genoeg vaststellen, of de Christenen, in de twee eerste Eeuwen, zekere bepaalde Formulieren van het gebed gehad hebben, of niet; maar dit is ondertusschen zeker, dat het gebed, dat christus zynen jongeren leerde, ten allen tyde voor het heiligste en volmaaktste gebed is gehouden geworden. Hoe tog zou het de eerste Christenen aan gebeden hebben kunnen ontbreeken, daar de H. Geest hun in den beginne op eene buitengewoone wyze wierd medegedeeld; daar de H. Schriftuur, die ryke en onuitputbaare bron des gebeds, by hen in groot aanzien was? Het bidden geschiedde staande, op alle zondagen, en hooge Feesten, wanneer zy niet vasttenGa naar voetnoot(d), en dit staan was een bewys van het vrolyke hart met welk zy baden; waarom zulks op de Vastendagen, ten teken hunner treurigheid, knielend verricht wierd. Na het gebed volgde het offeren der gaaven, van welken de Bisschoppen, de andere Kerkedienaaren en de Armen onderhouden wierden. Deeze offerhande was in de drukkende en onrustige omstandigheden der eerste Kerk, het beste en bekwaamste middel, om zo wel de Bedienaars der geestlyke ampten, als de Armen en Behoestigen te verzorgen. In de allereerste tyden waaren deeze gaaven, welken door de Geloovigen in de openbaare | |
[pagina 459]
| |
Godsdienstige vergaderingen gebragt wierden, eigenlyk geschikt, tot de gemeenschaplyke liefdemaalen, of zogenaamde Agapen, welken het gebruiken van het H. Avondmaal plegen voortegaan; en slegts het overschot derzelven diende ter onderhouding der Leeraaren en Armen. By deeze Agapen had geenig Burgerlyk onderscheid van eer plaats, de Armen hadden zo veel recht om by dezelven te mogen weezen, als de Ryken; ja zelfs moesten deezen de Behoestigen verkwikken: de liefdemaalen dienden zo wel ten bewyze der broederlyke eendragtigheid, als onderlinge gelykheid der Christenen; en bleeven tot in de tweede Eeuw stand houden. Naar maate nu de Gemeente talryker wierd, wierd het houden der Agapen onmogelyker, en eindelyk hielden dezelven geheel op; doch het offeren bleef voortduuren. Echter wierden de gaaven en offerhanden van geene anderen als waare Christenen, die ten Avondmaale toegelaaten wierden, aangenomen. Men ontving dezelven, noch van Dwaalenden, noch van BoetdoendenGa naar voetnoot(a). In de derde Eeuw was 't een pligt, zulke offerhanden, zelfs voor de Asgestorvene Christenen, en in 't byzonder voor de Martelaaren, te brengen, om daardoor derzelver gemeenschap met de zichthaare Kerk aanteduiden. Wanneer de Christenen nu hunne vrywillige gaaven geofferd hadden: nam de Overste, gelyk justinus zegt, zo veel Brood en Wyn daar van af, als tot het gebruiken van het Avondmaal voor de Aanweezenden noodig was; en dankte voor hetzelve. De oudste tyden hebben ons geen Formulier dier dankzegging nagelaaten. Waarschynelyk bestond dezelve in 't bidden van het volmaaktste gebed, en in het herhaalen der inzettingswoorden van deeze heilige Ceremonie. Na het eindigen dier dankzegging deelden de Diakenen het gezegende Brood, en de met water gemengde Wyn, uit, deeden ook alle Asweezenden, beiden, ontvangen. De eerste Christenen gebruikten het Avondmaal alle zondagen, en op alle andere hooge Feesten. Gemeenlyk wierd het tegen den avond genooten, vermits men geloofde, dat men het niet nuchteren behoorde te gebruiken. Maar ten tyde van cyprianus wierd het Avondmaal ook zeer vroeg gehouden. Deeze openbaare Godsdienst nu, wierd gemeenlyk met een lofzang en de kus des vredes, of der broederlyke liefde, welke alle Christenen elkander plegen te geeven, geslooten. De geheele dienst wierd verricht in die taal, welke door alle Aanweezenden verstaan kon worden. Celsus had de Christenen verweeten, dat zy by hunnen Godsdienst onverstaanbaare woorden gebruikten, en met rede, aangezien, hy geene andere Christenen kende als de GnostikenGa naar voetnoot(b). Daarom antwoordde origenes hem, dat dit verwyt de Rechtzinnigen niet betrof. De | |
[pagina 460]
| |
Grieken, zeide hy, bedienen zig in het gebed van de Grieksche, en de Romeinen van de Romeinsche Taal, ieder bid in zyne eigene spraak, en de Heer van alle Taalen verhoort hen allen. Dit blykt verders ook daar uit, dat de heilige Schrift, al zeer vroeg. in alle taalen is overgezet geworden; dat het leezen van dezelve alle Christenen wierd aangeprezen, en dat de Kerken, die nog geene overzetting der Schrift bezaten, haare Tolken hadden. Zie daar de waare gestalte van den Godsdienst der eerste Christenen, zo verre men dezelve uit de oudste gedenkstukken van de eerste en tweede Eeuw der Kerk kan leeren kennen. Wy hebben eenige gebruiken aangeroerd, waar van wel alleen door de Schryvers van de derde Eeuw gesproken word, doch van welken men echter met zekerheid kan vermoeden, dat zy vroeger, zo niet in alle Gemeenten, ten minste in eenigen zyn gebruikt geworden.’ |
|