| |
Geschiedenis van Oud Griekenland, van de vroegste tijden af, tot dat het een Romeinsch Wingewest werdt. Door W. Robertson. Tweede Deel. Naar den tweeden druk uit het Engelsch vertaald. Te Utrecht, by v. Paddenburg, te Amsterdam, Holtrop; en te Haarlem, v.d. Aa. 1781. In groot octavo, 330 bladz.
Het voorige Deel deeze Geschiedenis gebragt hebbende, tot het afloopen van den Peloponnezischen Oorlog, waarmede de Spartaanen, anderwerf, het heerschend Volk in Griekenland werden, zo schikt de Autheur dit tweede Deel, ter ontvouwinge van het voorgevallene, geduurende het derde tijdvak der Grieksche Geschiedenissen; dat zig, van daar, tot den dood van Alexander den Grooten uitstrekt, geduurende het welk één en tachtig jaaren verloopen zyn, beginnende met het jaar 404, en eindigende met het jaar 323 voor Christus. - Dit tydvak, geduurende het welke de roem der Grieken verlooren gaat, stelt ons de Autheur aldus voor.
‘Wy ontdekken in het zelve, dat de Eerzugt, om hunne vermeesteringen buiten de grenzen van hun eigen Land uit te breiden, de eerste oorzaak was van de verandering in de volksgeaartheid der Grieken. De buit der rijke Asiatische Steden, die in hunne handen viel, wekte de drift
| |
| |
der gierigheid op; en hunne veelvuldige omgang met de Persen, wier praalzugt hunne verwondering gaande maakte, vervulde hun met trek tot weelde. Hierdoor verbasterden de Grieken van hunne voorgaande deugd, en de Kunsten, bevorderd door de overtollige eischen van weelde en wellust, hadden alleen voordeel, bij deeze verwisseling. - De onderlinge geschillen der Staaten van Griekenland strekten tot eene andere oorzaak van hun verderf. De Persen, het onmogelijk vindende, hun, door openbaar -geweld, te onder te brengen, bestonden hunne verwoesting te bewerken, door tweedragt en verdeeldheid onder hun te zaaijen: tot dat einde bedienden zij zich met kragt van hun goud en zilver, 't welk in alle Eeuwen, en bij alle Volken, 's Menschen deugd en geluk vergiftigde. Door de zodanigen, die, in de onderscheiden Staatsbestuuren, den grootsten invloed hadden, met geschenken te overlaaden, gelukte het hun de twee dapperste Staaten van Griekenland tegen elkander te wapenen, welke dus hunne kragt in binnenlandschen krijg spilden. De Persen, nogthans, waren niet geschikt, om de vrugten in te zamelen van hunne verderslijke staatkunde en omkooping. Deeze dienden, bij den uitslag, ten voordeele van eene Magt, nader aan Griekenland verbonden. Philippus van Macedonie bemerkte, hoe het niet zwaar zou vallen dat Land te onder te brengen; doch de volslaagen te onderbrenging was bewaard, om de zegenpraal van zijn Zoon, den wereldwijd-vermaarden alexander, te vergrooten.’
Ter ontvouwinge van dit gedeelte der Grieksche geschiedenissen, dat, naar 't algemeene gevoelen van alle Staatkundigen, een by uitstek treslyke Staatsspiegel voor alle Gemeenebesten is, verdeelt de Heer Robertson het zelve in vyf kleiner tydperken. (1.) De zaaken van Griekenland van het einde des Peloponnezischen Oorlogs, tot de vrede van Antalcides, en (2.) van daar, tot het eindigen van den oorlog der Bondgenooten. Voorts (3.) de gebeurtenissen in Griekenland, zedert dien oorlog, tot op den dood van Philippus, Koning van Macedonie; benevens (4.) de zaaken der Grieken, Macedoniers en Persen, zints dien tyd, tot den dood van Darius Codomannus, Koning van Persen; en eindelyk (5.) tot op den dood van Alexander den Grooten, den stigter der Grieksche Monarchie, die het Ryk van Macedonie en Persie met dat van Griekenland vereenigde. Onze Geschiedkundige Schryver verleent ons van ieder deezer tydperken een geregeld verslag, met eene nauwkeurige
| |
| |
oordeelkundige aanwyzing van het geen allengskens den ondergang der Grieksche Gemeenebesten bewerkten. Zie hier eenige der voornaamste trekken uit het voorgevallene met Philippus, Koning van Macedonie, die het zo verre bragt, dat hy de Grieksche Staaten, schoon niet volkomen overmeesterd, door den schrik zyner wapenen in bedwang hield.
Terwyl de Grieken, na het eindigen van den oorlog der Bondgenooten, zig, in den tyd van vrede, meerendeels aan de weelde en het vermaak overgaven, smeedden de Macedoniers een voorneemen, om zig met hunnen sluimerslaap te bevoordeelen, en waren uit op de overwinning van hun Land; eene onderneeming, die eerlang nog begunstigd werd, door verscheiden oneenigheden in de Grieksche Staaten, en vooral door een binnenlandschen oorlog, die onder de Grieksche Staaten algemeen werd, waartoe de Phoceërs aanleiding gegeeven hadden. In die omstandigheden besloot Philippus, op den throon van Macedonie geplaatst, verneemende dat de Grieksche Staaten zeer verzwakt waren, Griekenland te bemagtigen. Met dat oogmerk voerde hy een Leger na Phocis, en poogde bezit te neemen van de doortogt van Thermopyle, (als de eenige weg om in Achaje te komen,) onder voorwendzel van tegen de Phoceërs op te trekken. Doch hierin kwamen hem de Atheners, op het voorstel en de raadgeevingen van hunnen welspreekenden en staatkundigen Redenaar, Demosthenes, voor. Op deeze te leurstelling breidde hy zyne vermeesteringen uit naar den kant van Thracie, bemagtigde de meeste Steden aan de kust van den Hellespont, en belegerde eerlang Olynthus, eene Stad in het bezit van eene Atheensche Volkplanting. Op het aanstaan van Demosthenes, tegen andere Redenaars, die Philippus door geld in zyne belangen had overgehaald, zonden de Atheners eenigen onderstand aan de Olynthiers; maar Philippus wist zig, door middel van verraad, meester van Olynthus te maaken. In dien zelfden tyd namen de Thebaaners, uitgeput door den oorlog tegen de Phoceërs, het ongelukkig besluit,
van Philippus te verzoeken, om hun zynen bystand tegen de Phoceërs te verleenen; door welken stap zy onvoorzigtig den val van Griekenland verhaastten. Philippus kreeg hier mede, onder het schoonschynend voorwendzel van deelneeming in die oneenigheid, voet in Griekenland, en bediende zig meesterlyk van deeze gelegenheid; te meer, daar het hem gelukte, door zyne omgekogte Redenaars, zo veel invloeds op die van Athene te hebben,
| |
| |
dat de waarschuwingen en aanmaaningen van Demosthenes meerendeels vrugtloos waren. Hier by kwamen eerlang nieuwe oneenigheden tusschen de Grieksche Staaten, waar mede Philippus telkens zyn voordeel wist te doen; terwyl zyn aanhang de Atheners gestadig in slaap zogt te wiegen; en het gemeenlyk zo ver bragt, dat die van Athene, schoon niet geheel werkloos, egter op verre na niet alles deeden, wat zy tot behoud van Griekenland in 't werk hadden kunnen stellen. Het gevaar nam hier door hand over hand toe, en 't stond 'er naar geschapen, dat ook Athene voor Philippus zou moeten bukken. In die omstandigheden wendde Demosthenes nog eens zyne uiterste poogingen aan, om de Atheners uit hunne zorgloosheid op te wekken.
‘Hij spande, zegt onze Geschiedschryver, toen in zyne bewonderenswaardige Redenvoeringen, die den naam van de Philippischen verkreegen hebben, zijne poogingen in, om te toonen, dat één der sterkste schooren van de Grieksche vrijheid, in oude tijden, de onbevlekte braafheid van alle Burgers was, waar onder 'er geen een ontaart of laag genoeg gevonden werd, om het geld der omkooping van den gemeenen vijand aan te neemen, en, zwenkende van partij, zich te verbinden, zijn vermogen te gebruiken, om den val van het Vaderland te bevorderen. Dat de volkomen eendragt, welke onder de voornaamste Staaten van Griekenland plaats vondt, grootendeels tot het zelfde roemrijk einde strekte; dat voor tegenwoordig hunne veiligheid en onafhangelijkheid geheelenal afhing van hunne onderlinge eensgezindheid met elkander tegen den geslagen vijand van hun allen. Voorts bewees hij, dat Philippus den vrede hadt gebroken, door alle plaatsen rondsom hun te vermeesteren; en dat hij hun voor geslaage vijanden hieldt. Eindelijk beweerde hij, dat het volstrekt noodzaaklijk was, een Leger na Chersonesus af te vaardigen; en niets te verzuimen, om de nabuurige Volken over te haalen, dat zij hunne magt vereenigden, om de voortgangen der vijandlijke wapenen te stuiten.’
Deeze voorstellingen van Demosthenes hadden diestyds de overhand op den omgekogten aanhang van Philippus, en bragten de Atheners met ernst in de wapenen. Philippus, dit bemerkende, zond een Brief, op de listigste wyze geschreeven, waarin hy, onder anderen, zeer pochte op zyne naauwkeurige in agtneeming der Verbonden, over de Atheners klaagde, en hen wel inzonderheid beschuldigde, dat zy de Vrede eerst van hunnen kant verbroken hadden. Maar
| |
| |
Demosthenes wist wel dra de eerste indrukzels van dien Brief te verydelen; de Atheners te overtuigen, dat Philippus met zyne vredehandelingen niet anders bedoelde, dan hen te ontwapenen, om hen dan wapenloos aan te tasten; en dat het hun zaak was, gewapenderhand, tegenstand te bieden. Zulks was ook van dat gevolg, dat Philippus eerlang alle zyne ontwerpen tegen Athene verydeld zag, zig genoodzaakt vond uit den Hellespont te wyken, en voorts Griekenland te ruimen. Hier op tragtte hy vervolgens de Atheners door allerleie kunstgrepen te beleezen; met het doen van vredeaanbiedingen, en 't houden van valsche onderhandelingen; tot dat eindelyk Demosthenes de Atheners overtuigde, dat die Vorst 'er alleen op uit was, om hen op den tuil te houden; en hen overhaalde om de vyandlykheden tegen Philippus voort te zetten. Toen Philippus begreep, dat alle zyne poogingen van die zyde vrugtloos waren, nam hy zyne toevlugt tot eene krygslist, en bewoog heimelyk de Thessaliers en Thebaanen om hem tot hunne hulp te roepen, om dus, met hun beider toelaating, in Griekenland te komen. Eene nieuwe oneenigheid, die de Regters van den Raad der Amphictyoonen op de Ozolen verbitterde, begunstigden in die dagen toevallig 's Vorsten doelwit; en de Redenaars, door Philippus omgekogt, wisten het zo ver te brengen, dat de Amphictyoonen hem tot Opperhoofd der Grieken aanstelden; waarop hy zig, na verloop van weinig tyds, door 't bemagtigen van Elatea, een weg naar Attica baande. - Dit bragt de Atheners in de uiterste verlegenheid: maar Demosthenes sprak hun moed in 't lyf.
‘Hij begon, zegt onze Autheur, met zynen Landgenooten voor te draagen, den waaren aart der verbindtenissen, tusschen Philippus en de Thebaanen, welke hun zo veel moeite baarde. Hij toonde hun, op het duidelijkste, dat de Thebaanen bij lange zo hartlijk en onafscheidelijk niet gehegt waren aan Philippus, als zij geloofden. Dat het inneemen van Elatea hun onmiddelijk de oogen openen moest voor hunne waare belangen: dat het, in den tegenwoordigen toestand, zeer nuttig voor de Atheners was de Thebaanen te ondersteunen, nademaal de val van Thebe onmiddelijk dien van Athene moest naa zich sleepen. Hij overtuigde hun, dat Philippus ten oogmerk hadt door 't magtig Leger, 't geen hem vergezelde, zodanige Staaten tot onderwerping toe te verschrikken, als genegen waren om hem tegenstand te bieden. Hij raadde hun, daarom, alle hunne magt te wapenen; aan de andere Staaten Gezanten
| |
| |
te zenden, om hun over te haalen tot eene vereeniging, strekkende ter verdeediging van de algemeene Vrijheid; doch boven al kennis te geeven aan de Thebaanen, dat zij gereed waren om hun bij te staan; met één woord, alles aan te wenden, om dit tot een Volksoorlog te brengen, en een gemeen verbond tegen aller vijand te sluiten.’ - De Atheners, hier door getroffen, beslooten den raadslag van Demosthenes in 't werk te stellen, en wel, in de eerste plaatze, een gezantschap naar Thebe te zenden. - ‘Demosthenes, vervolgt de Heer Robertson, werdt aan het hoofd van dit Gezantschap geplaatst. Philippus zondt, ten zelfden tijde, Gezanten van zijnen kant derwaards. Een hunner, Pithon genaamd, beroemd om zijne bevallige welspreekendheid, sprak eerst. Hij bragt de Thebaanen te binnen, de veelvuldige diensten hun door Philippus gedaan, haalde verscheiden blijken op van kwaade behandeling, hun door de Atheners betoond; en maande hun aan, om Philippus bij te staan, in het overmeesteren van Attica, of zich onzijdig te houden. Demosthenes vatte daarop het woord. Getergd door de listige redenkavelingen van Pithon, overtrof hij dien dag zichzelven. Hij overtuigde de Vergadering, dat de bemagtiging van Elatea genoegzaam de oogmerken van Philippus ontdekte, en dat de ondergang van Athene ontwijffelbaar verknogt was aan die van Thebe. Egter bemerkende, dat de Thebaanen overhelden, om eene onzijdigheid in agt te neemen, en dat het een stuk van het grootste belang was hun over te haalen, om in een Bondgenootschap te treeden, bleef zijne verbeeldingskragt werken, om hun daar toe aan te zetten; en
eindelijk kwam hij in zulk een verbaazend vuur van welspreekendheid, dat hij de gemoederen zijner Toehoorderen verrukte, en tot het verlangde stuk bragt. Hij beschreef Philippus als een eerzugtig Vorst, volstrekt geen agt slaande op goede Trouw of Verbonden, die een ontwerp gesmeed hadt, om zich trapswijze meester te maaken van geheel Griekenland, door deszelfs Staaten afzonderlijk, de een na den ander, te onder te brengen. Ook betoogde hij, dat zijn voorgewende gunstbetooningen zo veel valstrikken waren, en dat het het belang van beide de Staaten was, hunne kragt te vereenigen tegen zulk eenen algemeen vijand.’
Deeze redenvoering van Demosthenes haalde de Thebaanen over, om zig met de Atheners tegen Philippus te vereenigen; en die Vorst tragtte vrugtloos de Atheners, door voordeelige vredesaanbiedingen, het opvatten der wapenen te
| |
| |
ontraaden. Men schikte zig des van wederzyde tot den oorlog; en 't kwam eerlang tot een hoofdtreffen in de nabuurschap van Cheronea in Beotie. Dan deeze Veldslag viel voor de Bondgenooten dermaate nadeelig uit, dat men den val der Grieksche Vryheid wel mag dagtekenen van den slag te Cheronea; gemerkt de diestyds door Philippus behaalde overwinning den schrik zyner wapenen door Griekenland verspreidde, het welk hem in staat stelde om alle deszelfs Gewesten te overmeesteren.
‘De Vorst, gelyk de Heer Robertson voorts nog aanmerkt, bevondt, dat hij eindelijk het stuk bereikt hadt, zo lang van hem beoogd, en begreep, dat het tegenwoordig geene zwaare zaak voor hem was, de Grieken geheel aan zijne magt te onderwerpen. Hij besloot, uit dien hoofde, een Krijgstogt, reeds lang door hem voorgenomen, te volvoeren tegen de Persen; en om de Grieken te overreeden, dat zij zich met hem daarin vereenigden, deedt hij zich tot hun Opperveldheer kiezen, door eene Vergadering, bestaande uit Leden van alle de Staaten. - Met dit alles is het nogthans zeker, dat Philippus verzuimde zo veel voordeels te trekken van de laatste overwinning, als in zijn vermogen was; 't zij dat hij het nog gevaarlijk rekende de Grieken tot het uiterste te brengen, of dat hij vergenoegd was met hunnen trots vernederd, en het Opperbevelhebberschap verkreegen te hebben.’ - Wat hier van zy, zyn Zoon en Opvolger, Alexander de Groot, voltooide, naar uitwyzen van het volgende beloop der Geschiedenissen, de volstrekte onderwerping van Griekenland. Na dat hy alle de Gewesten voor de magt zyner wapenen had doen bukken, deed hy alle de Staaten te Corinthe vergaderen, en zigzelven tot Hoofdbevelhebber der Grieken tegen de Persen aanstellen; op welker overmeestering hy zyn Gebied tot in de Indiën uitbreidde; van waar hy naar Babylon te rug keerde; ter welker plaatze hy zyne intrede ten pragtigste deed, en met veel staatlykheid en genoegen, de hulde en gelukwenschingen van veele Gezanten, derwaards uit verscheiden Koningryken der waereld tot dat einde gekomen, ontving; doch byzonder die der Staaten van Griekenland. |
|