| |
| |
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.
G.J. Nahuys, over den brief van Paulus aan de Philippensen. Eerste Deel. Te Amsterdam, by J. Wessing, Willemsz. en M. de Bruyn, 1780. Behalven het Voorwerk 599 bladz. in gr. Octavo.
Met dit eerste Deel, gaende over de twee eerste Hoofdstukken van den opgemelden Brief, levert ons de Hoogleeraer Nahuis den aenvang ener doorlopende verklaring van dit Apostolische Geschrift, op zodanig ene wyze uitgevoerd, dat Bybeloefenaers te over reden hebben, om na de verdere voltrekking van dit werk te verlangen. Een nauwkeurig in achtnemen van het verband der voorstellingen, met een tael- en oordeelkundig gadeslaen van de kragt der gebezigde uitdrukkingen, pryst dezen arbeid van alle zyden aen, als by uitstek ter ophelderinge van dezen Brief geschikt; waer nevens ook gevoegd zyn een aental van leerryke opmerkingen, die zyn Hoogeerwaerde op het ernstigste ter betrachtinge aendringt. - Terwyl we dit Geschrift met genoegen doorbladerden, ontmoette ons in het zelve ene soort van uitweiding, ter stavinge van het gevoelen dat Paulus tweemael te Rome in gevangenis geweest is; welke ons dermate voldeed, dat het ons overhaelde, om dezelve in dezen by te brengen; vertrouwende, dat zulks, als een stuk op zich zelve, velen niet ongevallig zal zyn.
's Apostels tael in het vyf en twintigste vers van 't eerste Hoofdstuk geeft hier toe aenleiding. Zyne betuiging, Ik vertrouw en weet, dat ik zal blyven, te weten, in den vleesche, aenduidende dat hy zich verzekerd hield, (als schryvende, volgens de kracht der grondwoorden, dit weet ik met overreding, met overtuiging, dat hy, hoewel thans in levensgevaer, echter voor ditmael den dood ontgaen zou, is, gelyk de Hoogleeraer met regt aenmerkt, te nadruklyk, om dezelve in den zin van ene waerschynlyke gissing, die echter in de uitkomst feilen kon, te verstaen. We worden 'er veel eer door geleid, tot het denkbeeld, dat Paulus door ene Godlyke openbaring verstendigd was, dat hy uit
| |
| |
deze zyne gevangenis te Rome verlost, en weder op vrye voeten gesteld zou worden. Een denkbeeld, dat zeer wel strookt, met des Apostels schryven, Hoofdst. II. 24; ik vertrouw in den Here, dat ik ook zelve haest tot u komen zal. En waer in men niet weinig versterkt word, als men daer mede vergelykt, 't geen hy, omtrent dezen zelfden tyd, althans uit deze zelfde gevangenis, schreef aen Philemon, die een Leeraer in de gemeente te Colossus schynt geweest te zyn, vers 22; En bereid my ook te gelyk ene herberg, want ik hoop, (niet slechts ik denk, of wensch, maer ik hoop,) dat ik door uwe gebeden ulieden zal geschonken worden. - Op dien grondslag, dat Paulus in dezen steunde, op ene Godlyke openbaring, kan men 'er niet aen twyfelen, of de uitkomst zal aen zyne verwachtinge beantwoord hebben. Hy zal dan uit deze zyne gevangenis ontslagen geweest zyn, en de gemeenten in Griekenland, waeronder de Philippische; ja ook de gemeente van Klein Asia, waeronder die van Colossus behoorde, weder bezogt hebben. Men zal des deze gevangenis, uit welke de Apostel dezen Brief schreef, wel hebben te onderscheiden van ene tweede gevangenis te Rome, in welken hy, volgens 2 Tim. IV. 6 en 7, den marteldood verwachtte, die hem ook als toen te beurt gevallen is. Dan deze onderstelling, van ene tweërleie gevangenis des Apostels te Rome, komt zommigen als geheel ongegrond voor; 't welk den Hoogleeraer noopt, om hier op wat bepaelder staen te blyven, en te toonen, hoe men op goeden grond moge beweren, dat de uitkomst aen dat vertrouwen, 't welk de Apostel hier met zo veel verzekering uitdrukt, beantwoord heeft; waermede dan het gevoelen, dat Paulus tweemael te Rome gevangen is geweest, ten krachtigste bevestigd word.
‘Wanneer we, zegt zyn Hoogeerwaerde, het vierde Capittel uit den tweeden Brief van Timotheus aandagtig naleezen, ontdekken we daarin ontegenzeglijke spooren van eene reize van Paulus naer Rome, welke geheel verschilt van die, welke ons Lucas verhaalt, Hand. XXVII. en XXVIII; ten bewijze, dat Paulus, andermaal derwaards gereisd zijnde, uit deze banden moet ontslagen geweest zijn. Men zie daartoe vs. 20. Erastus is te Corinthen gebleven, en Trophimus heb ik te Mileten krank gelaten. Nu was Paulus, in zijne eerste reize naar Rome door Lucas vermeld, noch te Corinthen, noch te Mileten geweest: want men moet dit Mileten, eene stad op de grenzen van klein Asie, wel onderscheiden van dat Meliten, waarop
| |
| |
Paulus ter gelegenheid van zijn schipbreuk vervallen was, zijnde een Eiland van Europa, digt by Italie, tegen over Sicilie. Men moet dan één van beiden stellen, of dat Paulus hier spreekt van een vroeger togt door die plaatsen, voor zijne gevangenneeming te Jerusalem; of dat hy, na zijne gevangenis te Rome, die plaatsen wederom bezogt had, niet lange voor dat hy dezen tweeden brief aan Timotheus schreef. Het eerste nu loopt in tegen alle waarschijnelijkheid; als men bedenkt zijne meer dan tweejarige gevangenis te Cesareen, zijne daarop gevolgde lange reis naar Rome, en den tijd dien hij te Rome reeds vertoefd had in zijne banden, moet dit ten allerminste drie jaren geleden zijn. Maar hoe kwam het dan te pas, Timotheus te berigten, als een zaak die hij niet zou weten, dat Erastus te Corinthen gebleven was, en dat hij Trophimus te Mileten krank gelaten had. Wat pas gaf het, dit drie jaren daarna te berigten. Paulus moet dan, kort voor dezen brief aan Timotheus, te Corinthen, althans te Mileten geweest, en dus uit zijne eerste banden verlost geworden zijn. Dit wordt nog blijkbaarder uit het 13de vs. waarin hij Timotheus beveelt, den reismantel, welken hij te Troas gelaten had, bij eenen Carpus, nevens de boeken en pergamenten, mede te brengen. Paulus was in zijne reize naar Rome, door Lucas gemeld, op geen stukken nabij of omtrent Troas geweest. Indien dan Paulus dit uit zijne eerste banden schreef, dan moet die reismantel met de boeken en pergamenten, ten minsten een jaar of drie, aldaar zijn blijven liggen. Is dat nu denkelijk? heeft het de minste waarschijnelijkheid, dat Paulus dien reismantel, welken hij, inzonderheid op zijne reis naar Rome, wel nodig gehad hadde, eerst zo lang daarna zou ontboden hebben, en dat de boeken en pergamenten aldaar zo lang zouden gelegen hebben? 'Er is dan alle reden om te denken, dat Paulus kort voor
zijne banden te Rome, uit welke hij aan Timotheus schreef, en dus, na zijne eerste banden aldaar, te Troas geweest is, en welligt van daar na Rome weder gereisd is. Gedenken we nu, dat Troas regt tegen over Philippi lag, en dat Paulus van Rome naar Troas, noch van daar naar Rome reizen kon, zonder Macedonie of door te trekken, of voorbij te varen, zo kan 'er geen twijffel zijn, of hij zal, na zyne herstelling uit zijne eerste gevangenis, te Troas geweest zijnde, ook Philippi bezogt hebben. - Wij ontvangen nog een nieuw bewijs voor onze stelling, uit vergelijking van den brief van Philemon, vs. 23 met 2 Tim. IV. 11. Op de laatste plaats
| |
| |
ontbiedt hij Timotheus tot zig, die in de banden, waaruit hij aan de Philippers schreef, hij hem was, Phil. I. 1. en II. 19. en voegt 'er bij: Lucas is alleen met mij, neemt Marcus mede, en brengt hem met u, want, enz. Ondertusschen uit de eerstgenoemde plaats blijkt, dat Marcus te Rome bij hem was, (ook Demas, die, bij 't schrijven van 2 Tim, IV. 10. hem verlaten had,) zonder egter Timotheus bij zig te hebben; want van dezen geschiedt daar geen groetenis; als welken hij, bij 't schrijven aan Philemon, reeds vooruit gezonden had naar Philippi, volgends Phil. II. 23. Uit vergelijking van dit alles worden we kragtig overtuigd, dat de brief aan de Philippensen, en de tweede aan Timotheus, in twee onderscheiden gevangenissen van Paulus te Rome geschreeven zijn, tusschen welke hij in vrijheid hersteld is geweest, en de gemeinten weder bezogt heeft.
Het is dan waarschijnlijk, dat de gezegende verantwoording van Paulus, en zijne blijkbaare onschuld, velen van de Lijfwagt en Hovelingen zoodanig overtuigd heeft, dat ze zijne vrijlaating bevorderd hebben. Men houdt het daar voor, dat Paulus, bij de eerste vervolging der Christenen door de Heidenen, in het tiende jaar van Nero, met een groot aantal gelovigen, te Rome den marteldood der onthoofding ondergaan heeft; 't welk inviel in 't 64ste jaar der Christenjaartelling, en dus omtrent of ruim zes jaar na het schrijven van dezen brief. Paulus heeft derhalven, na zijn ontslag, nog ruime gelegenheid gehad om te reizen. Of hij nu zijn oogmerk, dat hij reeds voorlang gehad had, om door Rome naar Spanje te reizen, toen volbragt, en zig in de westelijke deelen met de prediking des Euangeliums uitgebreid hebbe, gelijk de oude overleveringen willen, kunnen we niet zeker zeggen; maar wel, dat, al is zulks geschied, hij des niettemin gelegenheid genoeg gehad heeft, in een tijd van zes jaren, ook de gemeinten in Griekenland en Asie, en daaronder de Philippische, te bezoeken, 't welk hij ongetwijffeld, ingevolge van zijn vertrouwen hier uitgedrukt, ook gedaan heeft; schoon dit door Lucas, wiens verhaal niet verder gaat dan tot zyne eerste gevangenis te Rome, niet vermeld worde.’ |
|