Moliere Blijspel, door P.J. Kasteleijn. Proficit et recreat. Te Amsterdam, by A. Borchers, 1781. Behalven het Voorwerk, 96 bladz. in octavo.
Moliere, bemind door de Actrice Bejard, maar hy zelf de Minnaar van haare Dogter Isabella, insgelyks Actrice, haar beiden noodig hebbende tot het speelen van zyn Tartuffe, vindt zig, toen hy, na eenige dwarsboomingen, verlof gekreegen had, om Tartuffe openlyk ten Tooneele te voeren, benard; doordien de Moeder, kennis van zyne min voor baare Dogter verkreegen hebbende, hem de behulpzaame hand weigerde. 't Gelukt hem evenwel haar over te haalen; en 't Tooneelstuk wordt met de hoogste toejuiching uitgevoerd; dan hier op is Isabella het voorwerp der buterste gramschap van haare Moeder; zy ontvlugt der zelver woede, en zoekt de bescherming van Moliere, die zig aan haar verbindt; waaraan de Moeder ten laatste haare toestemming geeft. Intusschen komt de Huichelaar Pirlone, die, en Bejard, en Isabella, tegen Moliere opgehitst had, om den Tartuffe van het Tooneel te weeren, en dien Moliere als den grootsten Schynheiligen in zyne haatlykheid ten toon gesteld had, tot inkeer; verfoeit zyne geveinsdheid, en erkent, dat de beoefening van het Tooneel niet onbestaanbaar is met een goed zedelyk character. De Heer Kasteleijn ontvouwt dit beloop ongedwongen, met tusschenkomende Tooneelen, die vry geschikt te passe gebragt worden; terwyl hy ieder character bestendig in deszelfs eigen werkzaamheid houdt.