Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHistorie der Waereld, door J.F. Martinet, A.L.M. Ph. Dr. Lid van de Hillandsche en Zeeuwsche Maatschappy der Weetenschappen, en Predikant te Zuiphen. Met Plaaten. Eerste Deel. Te Amsterdam, by J. Allart 1780. Behalven het Voorwerk 404 bladz. in gr. 8vo.Eene beknopte handleiding, tot eene geregelde kennis van het algemeene beloop der Waereldsche Geschiedenissen, wordt hier der Jeugd aangebooden. De Eerwaerde Martinet bevlytigt zig in deezen, om de daartoe vereischte kundigheden op zodanig eene wyze te ontvouwen, dat een Jongeling, dus ver onderweezen, bekwaam zy, om een uitgebreider verslag, als daar is de met zo veel oordeel opgestelde Algemeene Waereldlyke Geschiedenis van den Heer Millot, met vrugt na te gaan; en, by verdere voortzetting dier oefening, de groote Algemeene Historie, door eenige geleerde Mannen in Engeland beschreeven, ten nuttigste te doorbladeren. Aan dit bedoelde beantwoord 's Mans arbeid zo wel, dat men dit zyn Geschrift, met het hoogste regt, onder de nuttige Korte Begrippen van de Algemeene Historie der Waereld moge plaatzen; en het dus allen den geenen aanpryzen, dien 't aan een regelmaatig begrip van dit leerzaam onderwerp in 't algemeen mangelt. - Zyn Eerwaarde behandelt dit stuk, op eene soortgelyke manier, als hy den Catechismus der Natuur opgesteld heeft, in Zamenspraaken, tusschen een Onderwyzer en een Leerling; waarin hy de natuur van zulk eene soort van onderwyzing eigenaartig in agt genomen heeft. De twee eerste Zamenspraaken dienen ter Inleidinge, en ter ontvouwinge van de Voorbereidzelen tot de kennis van de Historie der Waereld; | |||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||||||||||||
welke, in de derde Zamenspraak, met de Schepping een aanvang neemt, en in dit eerste Deel agtervolgd wordt, tot op den ondergang der Persische Heerschappye. Het geschiedkundige beloop dus ver voorgedraagen zynde, stond de Historie der Grieken en Romeinen voorts in aanmerking te komen; dan de Eerwaarde Martinet vindt goed, naastdenkelyk om in de behandeling dier Geschiedenissen te onbelemmerder voort te gaan, zynen Leerling in deezen nog kortlyk onder 't oog te brengen, de voornaamste vroege lotgevallen der overige Volken in Azia en Africa, welker geschiedenis in 't voorgaande min gevoegelyk ingevlogten kon worden; waarop dan de verdere oude geschiedenis der Volkeren ook in Europa staat te volgen. - Men vindt des in dit Deel een beknopt verslag van de geschiedenis der eerste Waereld, van de treflyke gebeurtenissen der Israëlieten, van de lotgevallen der Assyriers, Babyloniers, Pheniciers en Persen; benevens die van verscheiden kleiner Volken in Kanaän en het Oosten; mitsgaders het aanmerkelyke wegens de oude Historie der Egyptenaaren, met tevens de opkomst en den ondergang van het beroemd Karthago. - Ieder deezer Volkeren levert een aantal van beschouwenswaardige Tafereelen, dan, in stede van ons tegenwoordig daar by op te houden, zullen wy den Leezer liever voor oogen stellen, het algemeene Tafereel, dat ons de geschiedkundige Martinet van de Oude Historie geschetst heeft. Zyn Eerwaerde naamlyk verdeelt, volgens het thans gewoone gebruik, de Waereldgeschiedenis in twee groote Tydvakken, die van de Oude en Nieuwe Historie, voor, en na, de geboorte van onzen Heilland; waarvan de eerste vier duizend jaaren bevat, welken hy in vier Tydkringen splitst, en zynen Leerling aldus afschetst. ‘De eerste Tydkring neemt natuurlyk zynen aanvang met de Schepping der Waereld, en loopt voort tot den Zondvloed. Hy bevat eenen omtrek van 1650 jaaren. Daarin worden ons vertoond de formeering der Menschen; hunne vermenigvuldiging; hunne uitbreiding in Asia; de uitvinding van Konsten; de vereeniging der Waereldbewooneren niet in magtige Volkeren, maar in groote hoopen; hunne deerlyke ontaarting; de verslimmering derzelve van dage tot dage; en de daaruit gevolgde schriklyke ondergang en versmooring in den gedugtsten Watervloed. Het begin deezes Tydkrings is vrolyk, het einde allertreurigst. De tweede Tydkring begint met het einde des Zondvloeds, en komt tot de Wetgeeving aan Israêl, dat is, tot | |||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||||||||||||
den gelegden grondslag der Israëlitische Republiek. Hy vertoont ons een Tydverloop van 850 jaaren; des by derzelver einde de Waereld omtrent 2500 jaaren gestaan heeft. Een geheel nieuw Tooneel zult gy daarin zien vertoonen. Noachs Nakomelingen vermenigvuldigen ongemeen en breiden zich ver uit. De Heerschappyen worden gebooren. Babyloniers, Chaldeen, Assyriers, Pheniciers en Egyptenaars komen te voorschyn. Byzondere Ryken worden gesticht, en groote daaden bedreeven. De Israëlieten komen uit kleene beginzelen op, en God legt den grondslag tot derzelver toekomende grootheid. De Schryfkonst, Sterrekunde, Landbouw en veele andere nuttige Konsten en Weetenschappen neemen een aanvang, en wassen op tot groote volkomenheid. De Koophandel wordt uitgedacht, en de woeste Zee bevaaren. Dan, helaas! by alle deeze winsten en vorderingen zult gy het Menschdom nog meer zien verliezen: want, naar maate men won in Waereldsche Wysheid, ging men droevig te rug in de zuivere kennis van het Opperwezen. De Leere en Dienst van den éénen waaren God werdt verwisseld met de snoodste Afgodery en Bygeloof, die daarna het schuldige hoofd zoo wyd en zyd hebben opgestooken, en tot heden toe in zo groote en veele Waereldgewesten ongelukkig en hardnekkig stand houden. Dus ziet men alweer deezen Tydkring op eene aangenaame wyze beginnen, en op eene treurige manier afloopen. Den derden Tydkring kan men stellen van de Wetgeeving aan Israel tot de stichting van Rome. Hy is 750 jaaren lang, des by deszelfs einde de Waereld byna 3250 jaaren gestaan heeft. Deeze Tydkring is vol groote veranderingen. Gy zult daarin zien de Israëlieten talryk in menigte, groot in magt, ryk in bezittingen, aanzienlyk door wyze Wetten, verheerlykt door den waaren Godsdienst, dappere Overwinnaars van ondeugende Natien, bewooners van een schoon Land, en Stichters van twee Koningryken. - Daarin zult gy ook zien het Assyrische Ryk, veele andere Vorstendommen der Waereld ingeslokt hebbende, door eigen zwaarte ter neêr ploffen - en tegen de Egyptenaars door schrandere Wetten, fraaie Konsten en nuttige Weetenschappen, tot eene vry aanzienlyke hoogte opstygen - de Pheniciers bloeien door Koophandel en Zeevaart - de Karthagers van dezelven afstammen, en daarin hen treflyk navolgen - en de Grieken, door verbeterde Zeden en fynen smaak in Konsten en Geleerdheid, zich boven andere | |||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||||||||||
Volken allengskens verheffen. Het begin en einde deezes Tydvaks geeft geen onaangenaam vertoon. Den vierden Tydkring moet gy stellen van Romes bouw tot de geboorte des Heilands. Ruim 750 jaaren zyn 'er in begreepen. Men telt den Ouderdom der Waereld, by den afloop deezes Tydkrings, op ruim 4000 jaaren. Met verwondering zult gy in denzelven het oog slaan op de Romeinen, die, eerst gering in kragten, en beslooten in een klein hoekje Lands, doch voorzien van goede inrigtingen, en bezield met grooten heldenmoed, treffend te voorschyn komen; - op de Grieken, die, rustig voortvaarende, de verwondering der Waereld wekken, door hunne schoone Wetten, edele Konsten, fraaie Weetenschappen, uitgebreiden Koophandel, en naar elders overgebragte Volkplantingen; - op de Pheniciers, die zich nog een geruimen tyd in hunnen ouden roem en hoogachting wisten te handhaaven, doch eindelyk onder een vreemd juk moeten bukken; - op de Assyriers, wier Ryk gestoord, en daaruit drie andere, naamlyk het Babylonische, Assyrische en Medische gebooren werden; doch welke allen daarna insgelyks ondergaan. Ook wordt het Israëlitische Ryk los gemaakt, en het Volk in het Land hunner Vyanden gevanglyk weggevoerd: zelfs helde het oude Ryk der Egyptenaaren, tot nog toe in bloei gebleeven, toen zigtbaar ten val. Dus stonden de zaaken in Asia omtrent het jaar 600 voor jezus geboorte: eene mengeling van allerleie gevallen! Ongeveer honderd jaaren laater, of 500 jaaren voor 's Heilands komst in 't vleesch, zult gy de Persiaanen, een nieuw volk, voor 't eerst te voorschyn zien komen, de voornaamste Monarchy stichten, Egypten aan zich onderwerpen, en zelfs hunne heerschappy in drie Waerelddeelen uitbreiden. Ook zult gy dezelven met de Grieken zien uitschitteren in de Waereld: de laatsten kleiner, doch beter geregeld door Wetten en Zeden, vernuftiger in Konsten, noester in arbeid, tuk op vryheid en dapper in de wapenen, doch daar na ontaart, verdeeld en te onder gebragt. - Verder zult gy aan derzelver zyde verneemen de Romeinen, die in Weetenschappen en roemryke Bedryven hoe langer te hooger opstygen, de grondslagen van hunnen Staat verbeteren, denzelven uitzetten, en goede Wetten invoeren. Tevens zult gy zien, hoe veele Jooden uit de Babylonische gevangenis in hun Vaderland wederkeeren, en anderen, hoewel onder eene uitlandsche heerschappy, | |||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||||||||||
hunnen Godsdienst blyven aankleeven. Ook zult gy de Chineezen beschouwen, onder verscheiden Bestuurderen zich toeleggende, om hunnen bedorven Godsdienst meer te zuiveren dan andere Afgodische Volken, en in eene stille rust te leeven. - Gy zult verder hooren, dat de Assyriers, Egyptenaars, Pheniciers, Jooden, Grieken en Persiaanen de voornaamste Natien nu der Waereld geworden zyn; dan by den aanvang der laatste 350 jaaren voor de komst des Verlossers zult gy de dappere Macedoniers, en de staatkundige moedige Romeinen, hoe langer te meer, het hoofd boven alle andere Volkeren zien verheffenGa naar voetnoot(*). De eersten, een | |||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||||||
klein Grieksch Volk, tasten met geringe doch dappere benden de talryke Persiaanen aan, verslaan ze, en gronden zelven een groot Ryk in drie Waerelddeelen, dat kort daar na in duigen spatte, en, in drie kleinere verdeeld, de Macedonische, Syrische, en nieuw Egyptische Ryken deedt ontstaan. Dan deeze allen zult gy, op hunne beurt in de handen der dappere vrye Romeinen zien vallen, die daarop niet alleen de drie bekende Gewesten der Waereld beheerschten, groote daaden uitvoerden, maar ook in Konsten en Weetenschappen, van de Grieken geleerd, beneden welken zy egter altyd bleeven, uitblonken; en voorts ook over de Jooden regeerden, doch hun de vryheid van den zuiveren Godsdienst, hoewel op eene bepaalde wyze, toestonden; dan deeze vrye Romeinen, die nu der Waereld de wet stelden, zult gy te gelyk het hoofd zien bukken onder de heerschappy van éénen Vorst, die toen over allen den scepter zwaaide’. |
|