| |
Brieven van Ferdinand Cortes aan Keizer Karel V, wegens de Verovering van Mexico. Eerste Deel. Te Amsterdam, by Yntema en Tieboel 1780. Behalven de Voorreden, en Inleiding van 60 bl. 178 bladz. in gr. octavo.
Deze brieven zyn reeds gedeeltelyk in het jaar 1522, en gedeeltelyk kort daarna, te Seville uitgegeven. In
| |
| |
1532 kwam 'er eene Latynsche overzetting in Duitschland te voorschyn, en in 1656 wierden zy door ramusio in 't Italiaansch uitgegeven, en geplaatst in eene verzameling van Reisbeschryvingen te Venetie, in drie deelen in folio, onder den tytel van Navigationi et Viaggi gedrukt. Dan deze waardige verzameling is zeer zeldzaam, en versiert slechts weinige boekeryen. 't Is ondertusschen deze van welke robertson gebruikt gemaakt heeft. In het Spaansch zyn zy door barcia, onder den tytel van Historiadores primitivos de las Indias occidentales, te Madrid in 't licht gegeven, in drie folio deelen. In den jaare 1770 heeft de Aartsbisschop van Toledo, voormaals Aartsbisschop van Mexico, dezelve afzonderlyk met regtzinnige nooten en aanmerkingen gepubliceerd, en naar deeze uitgave zyn zy door den Heer flavigny, met agterlating dier aanmerkingen, in het Fransch overgebragt, en in 1779 in Zwitzerland in 8vo. gedrukt: in welk zelfde jaar ook eene Hoogduitsche overzetting door den Hr. j.j. stapfern is vervaardigd, en te Heidelberg uitgegeven, van welke beide men zig in de Nederduitsche Vertaaling bediend heeft.
Wat de brieven zelve betreft, schoon men met Robertson mag onderstellen, dat Cortes zyne bedryven in 't gunstigst licht geplaatst heeft, moet men egter met denzelfden Schryver ook erkennen, dat deze brieven ‘Cortes eer aandoen.’ Inderdaad men vindt zo veel openhartigheid, zulk eene eenvoudige en onopgesmukte wyze van voorstellen in dezelve; men vindt byzonderlyk zo veele groote en beminlyke hoedanigheden in het karakter van den Held, dat elk gevoelig mensch zig hierdoor, niet minder dan door het gewigt der gebeurtenissen, die hy verhaalt, aan hem verbindt. Het verwekt altyd een byzonder belang een groot man zelven zyne bedryven en lotgevallen te hooren verhaalen, of die in een eenvoudigen briefstyl te lezen; en dit belang vermeerdert, wanneer die bedryven en lotgevallen groote omwentelingen in de staatkundige of zedelyke wereld gemaakt hebben. Cortes is, federt den tyd van Julius Caesar, de eerste Kapitein, die de geschiedenis zyner eigen optogten, en het t'onderbrengen van voormaals onbekende landen, zelf beschreven heeft, en schoon hy geensins die beschaafde netheid van styl heeft als de Romeinsche Veldheer, - moet elk egter erkennen, dat zyne moed, zyn beleid, zyne standvastigheid, zyne grootmoedige belangeloosheid, voor die van geenen Kapitein ter wereld behoeven te wyken, en dat de uitkomsten zyner
| |
| |
daaden zo groot, zo zonderling, zo treffende zyn, als de Geschiedkunde nog nimmer hadt te boek geslagen.
Inderdaad de inhoud zelf dezer brieven, de verovering van zulk een magtig Ryk als dat van Mexico was, en dat wel door eenige weinige honderden Spanjaarden, die in de alleruiterste elende vervielen, welke men zig verbeelden kan, is eene gebeurtenis, die, uit meer dan één oogpunt beschouwd, ten hoogsten merkwaardig is. Deze Brieven plaatsen den Lezer op een toneel, alwaar alle hartstogten in beweging gebragt worden, waar verwondering en afkeer, waar haat en medelyden, hoop en vrees, genoegen en ongenoegen, goedkeuring en verontwaardiging, malkander benrtelings vervangen, en de eigenlyke Historiekundige zo wel als de blootelyk nieuwsgierige, de aandoenlyke zo wel als de lugthartige, Lezers zullen hier een aangenaam voedzel voor hunnen geest vinden.
Laar ons een vlugtig oog slaan op den Held, die hier schryft.
‘Ferdinand cortes was, in 't jaar 1485, te Medellin, eene Stad in Estremadura, uit eene edele, maar weinig bemiddelde, Familie gesproten. Zyne Ouders schikten hem tot de Regtsgeleerdheid, en hy wierdt, al vroeg, naar de Universiteit van Salamanca gezonden. Hier voelde hy schielyk, dat hy zyne natuurlyke neiging geweld aandeedt, en dat de stilte van een Kollegie, of Studeerkamer, weinig overeenkwam met zyne woelige en levendige geaartheid. Na verloop van twee jaaren verliet hy de Akademie, en kwam naar zyne geboorteplaats te rug. Hier vermaakte hy zig met de jagt en krygs-oeffeningen, en leefde zo los en wild, dat zyn vader zyn voorstel, om te velde te trekken, met blydschap, aannam. Italie, en de Nieuwe Wereld, waren toen de Toneelen, alwaar de Spaansche jeugd, die naar krygsroem dong, haare dapperheid op 't schitterendst vertoonen konde. Cortes verkoos het eerste, dog wierdt door eene lange en gevaarlyke ziekte verhinderd, zyn ontwerp te agtervolgen. Toen bepaalde hy zig tot America, alwaar hy des te gemaklyker hoopte zyn fortuin te maaken, om dat ovando, de Stadhouder van Hispaniola, een bloedverwant van hem was. Hy vertrok derwaards, in den jaare 1504; en schoon hy nog geen twintig jaaren oud was, toonde hy egter, geduurende den togt, in verscheiden gevaaren, de grootste bedaardheid en moedigheid. Ovando ontving hem met eene vriendelykheid,
| |
| |
die zyne verwagting zelve overtrof, en begiftigde hem met verscheiden ampten van eer en voordeel; maar de rust, welke op het reeds t'ondergebragt Hispaniola heerschte, strookte niet met den rustloozen geest van onzen Jongeling. Zyne eerzugt noopte hem, om, in 't jaar 1511, velasques, die het Eiland Cuba wilde vermeesteren, te vergezellen. In deze onderneming onderscheidde hy zig door beleid, zo wel als dapperheid, en niet minder door eene strikte gehoorzaamheid aan zyne hoogere Officieren, en verwierf een algemeenen roem, dat hy zulk een goed Soldaat als Kapitein was.
By gelegenheid eener samenzweering tegen velasques, nam cortes op zig, de klagten der misnoegden voor de Koninglyke Audience van St. Domingo te brengen. De samenzweering wierd ontdekt, cortes gevangen, en ter dood veroordeeld; velasques schonk hem egter, op de voorbede van eenige Grooten, het leven, en vergenoegde zig, met hem als een gevangenen naar St. Domingo te zenden; maar terwyl hy op het Schip niet nauwkeurig bewaakt wierdt, sprong hy op zekeren nagt, met een brood onder den arm, in zee, en kwam, na verbaazende moeielykheden en gevaaren doorgeworsteld te zyn, gelukkig te land, alwaar hy weder in de magt van den Gouverneur verviel, die, met eene eerbiedige verwondering over zyn beleid en moed getroffen, ter dier tyd alle vyandschap wilde vergeten, en, om cortes tot zyn vriend te maaken, hem met gunstbewyzen overlaadde.
Tot hier toe hadt cortes zig nog nooit als Bevelhebber vertoond, schoon hy, by verscheiden gelegenheden, hadt doen zien, dat hy 'er de noodige vereischten wel toe bezat. De wildheid van zyne jeugd wierdt eene vaardige, maar geregelde werkzaamheid, zodra zyn groote geest de geschikte voorwerpen aantrof, om denzelven te vestigen, en de hitte van zyn gestel veranderde in eene onvermoeide dapperheid, die hem alle zwaarigheden deedt te boven komen. Verstand en oordeel bestierden zyne ontwerpen, en de onbuigzaamste standvastigheid vergezelde hem in derzelver uitvoering. Hier kwam een ander talent by, dat hem van eene onwaardeerbaare nuttigheid was, gelyk het altyd is; weinige menschen, namelyk, hebben de gaaf om de harten te winnen, en de geesten te leiden, in zulk eene hooge maate. Zyne gezellige geaartheid, zyne vrolyke verkeering, zyne zorgvuldigheid, om nooit van iemand, schoon afwezende, kwaad te spreken, en zyne grootmoe- | |
| |
dige belangeloosheid, ondersteunden, in deze gewigtige kunst, zyne andere talenten. By deze inwendige hoedanigheden bezat hy alle uitwendige voordeelen, die by het gros der menschen zo veel indruk maaken, en zo veel achting winnen. Hy was welgemaakt, bevallig in alle zyne bewegingen, en innemend van gelaat; hy was ongemeen vaardig in alle krygsverrigtingen, zonderling sterk, en zo gehard tegen allerhande ongemakken, dat hy dezelve niet scheen te voelen. Met één woord, hy was één van die weinige mannen, welken de Natuur niet slegts geschikt, maar ook gebeeld scheen te hebben, om volkeren te regeeren.’
Zie daar den Held, die de grondslagen van een wyduitgestrekt gebied, van een ontzagchelyk Ryk, in de nieuwe wereld, met een handvol Spanjaarden, (want zyne manschap bedroeg inderdaad slegts weinige honderden) gelegd heeft. Door kabaalen van zyne landsgenooten, door eene onvermydelyke afwezigheid uit Mexico, vondt hy zig, by zyne wederkomst verstoken van dien eerbied, en invloed, welken zyne tegenwoordigheid voormaals aan de Indiaanen van Nieuw Spanje hadden ingeboezemd; hy moest, door meer dan vyftig duizend Indiaanen in zyne zwakke sterkte met eene onbegrypelyke woede aangevallen, dezelve eindelyk verlaten. Zie hier, tot eene staal, van zyne wyze van voorstellen, hoe hy dit gewigtig voorval, waarmede dit eerste Deel genoegzaam eindigt, aan den keizer, in alle byzonderheden verhaalt.
In aanmerking nemende het dreigend gevaar, waar in wy waren, het aanmerkelyk verlies, dat wy dagelyks leden; de vrees, waarin wy geduurig stonden, dat de Indiaanen, den laatsten dam nog mogten wegnemen; terwyl myne krygsgezellen, die merendeels zo gewond waren, dat zy niet meer vegten konden, my ernstig baden de stad te verlaten, besloot ik daar dien zelfden nagt nog uit te trekken.
Ik nam een zoon en twee dogters van montezuma, deszelfs broeder cacamazin, veele Grooten der Provintie, en myne gevangenen, mede. Toen wy aan de brug kwamen, die de Indiaanen weggenomen hadden, wierpen wy die, welke ik had laten bouwen, in de plaats van de vorige, over de afsnyding, en dat zonder de geringste moeite, omdat niemand zig daar tegen verzette. Maar, dewyl de Schildwagt alarm gemaakt had, wierden wy door eene ongelooslyke menigte strydenden, van alle kanten, te water en te land, aangevallen, eer wy de tweede brug bereiken konden.
| |
| |
Ik ylde met den grootsten spoed, van vyf ruiters en vyf voetknegten vergezeld, voorwaards, en kwam zwemmende op het vaste land. Ik liet daar deze voorhoede, en trok naar de agterhoede te rug, die ik zeer mishandeld, en in een zwaar gevegt ingewikkeld, vond, gelyk ook de Indiaanen van Tascalteca, die ons vergezelden. Verscheiden Spanjaarden waren in den stryd gedood, en hadden paarden, kanonnen, en een groot gedeelte van het goud en de kostbaarheden verloren, toen ik het overig gedeelte van myn volk voorby liet trekken, en bestond de Indiaanen met vier ruiters en twintig voetknegten te stuiten.
Eindelyk kwam ik te Tacuba, aan het ander einde van den dyk, na ongelooflyke moeijelykheden en gevaaren; want zo dikwils wy ons tegen den vyand keerden, wierden wy van eene hagelbuy van pylen, werpspietsen en steenen, overvallen, dewyl zy my op zyde volgden, en my zonder gevaar uit hunne kanoes aanvallen konden. In de agterhoede, waar de aanval sterkst was, verloor ik egter maar eenen ruiter; in de voorhoede vogt men zo dapper en onvermoeid, dat dit eindelyk ons behoud was.
By myne aankomst te Tacuba, vond ik al myn volk op eene plaats by malkander, zonder te weeten, werwaards zy trekken moesten; ik beval hen zig terstond in 't open veld te begeven, eer de menigte onzer vyanden aanwies, en ons nog grootere nadeelen toebragt uit de huizen en terrassen van de Stad. Dewyl de voorhoede niet wist, welken weg te moeten volgen, nam ik derzelver plaats, en stelde haar, zo lang wy in de Stad waren, in de agterhoede. Ik wagtte deze agterhoede op de bouwlanden. Toen zy aankwam, vernam ik, dat zy was aangevallen, en dat zy in den aftogt eenige Spanjaarden en eenige Indiaanen misten, als mede, dat wy onder weg veel gouds en kostbaarheden verloren hadden.
Ik nam een post, bekwaam om den vyand te stuiten, en ik beval myne gevangenen zig te begeven naar een toren op den top van een naby zynden heuvel gebouwd; ik vernam nu, dat wy twintig of vier- en twintig paarden, in den laatsten schok, verloren hadden; wy hadden niet eenen ruiter, die zyn arm konde uitsteken, niet eenen voetknegt, die zig bewegen konde, toen wy aan het gemelde verblyf aankwamen. Wy versterkten ons daar, en de Mexicaanen kwamen 'er ons weder belegeren, zonder ons een uur rust te laten. Deze aftogt uit Mexico kostte ons vyf- en veertig paarden, honderd en vyftig Spanjaarden, en meer dan twee
| |
| |
duizend Indiaanen. Onder de gesneuvelden waren de zoon en eene dogter van montezuma, en alle de voornaamste Caziquen, welken ik gevangen had gekregen. Des middernagts verlieten wy, in hoop van niet gezien te zullen worden, heimelyk dezen toren, welke wy op verscheiden plaatsen in brand staken. Wy wisten niet, welken weg te moeten inslaan, en gaven ons over aan het geleide van een Indiaan van Tascalteca, die ons beloofde naar zyn land te zullen geleiden, zo men ons den verderen togt niet betwistte.
Den volgenden morgen trokken wy weder voort, maar nauwelyks waren wy op marsch, of men viel onze agterhoede aan. Wy streden, tot dat wy in een groot dorp kwamen, twee uuren van de plaats van waar wy vertrokken waren. Ik ontdekte ter regterhand eenige Indiaanen op eene kleine hoogte, welke ik geloofde gevangen te zullen kunnen krygen, dewyl zy naby den weg waren. Om kundschap van deze hoogte te bekomen, en te weten, of 'er niet meer volk agter dezelve was, trok ik met tien of twaalf voetknegten en vyf ruiters den heuvel om. Wy vonden agter denzelven eene welbevolkte Stad, en moesten daar zulk een geweldigen aanval uitstaan, dat de grond met steenen bedekt was, en ik zelf door twee worpen aan het hoofd gekwetst wierd. Zodra ik, in het dorp, daar myn volk lag, te rug gekomen, my had laten verbinden, deed ik myne benden de plaats verlaten, dewyl ik dezelve daar niet veilig achtte; wy zetten derhalven onzen weg voort, steeds vervolgd door eene groote menigte Indiaanen, die vyf Spanjaarden, en even zo veel paarden, kwetsten. Ook doodden zy eene merrie, welker verlies ons zwaar viel, dewyl wy, naast God, onze grootste hoop op de paarden stelden. Wy troosten ons egter over dit verlies, terwyl het dier ons voedzel kon verschaffen, waarom wy het ook tot op de huid opaten. Wy hadden zelfs geen gebakken of geroost Indiaansch koorn genoeg, en waren dikwils genoodzaakt het gras van het veld te eeten.
Ziende, dat de vyanden dagelyks in getal en magt toenamen, terwyl wy gedurig zwakker wierden, liet ik dezen nagt den gekwetsten krukken maaken, om zig op te houden, op dat alle Spanjaarden in staat mogten zyn zig te verdedigen.
Het was de Heilige Geest, die my deze gedagten ingaf, gelyk ik, uit het geen my den volgenden dag bejegende, kon bemerken; want nauwelyks waren wy ander- | |
| |
half uur voortgetrokken, toen wy, te Otumba, van eene vreesselyke menigte Indiaanen van vooren, van agteren, en van ter zyde, wierden aangevallen.
Wy streden, om zo te spreken, door malkanderen vermengd, en wy hielden dit voor den laatsten stryd van ons leven, zo zwak waren wy, zo sterk en talryk daarentegen de vyanden. Wy waren genoegzaam allen gekwetst, en half dood van honger en moeijelykheden, maar God wilde zyne magt aan ons betoonen, en den trots onzer vyanden door onze zwakheid vernederen. Wy doodden een groot getal; want hunne menigte zelve verhinderde hen in 't stryden, en belette hen te vlugten. Het gevegt eindigde egter niet dan met den dood van eenen hunner voornaamste Legerhoofden. Wy konden, na dien zegen, onzen weg wat geruster vervolgen, schoon half dood van honger en gebrek, tot dat wy aan een huis kwamen, 't welk in eene vlakte staat, alwaar wy, deels onder dak, deels onder den blooten hemel, den nagt doorbragten.’
Zie daar een zeer klein stukje van de gebeurtenissen in deze brieven vervat! Zie daar tevens een staaltje van de wyze van verhaalen, die de groote man allerwegen in deze Brieven volgt. Men zal in het vervolg zien, hoe hy, na deze nederlagen, Mexico op nieuw ging aantasten, en vermeesterde. Thans moeten wy, voordat wy onze bekendmaking van deze Brieven besluiten, noodzaakelyk een woord van de Nederduitsche uitgave in het byzonder zeggen, en onze Lezers beschuldigen ons mogelyk reeds, dat wy daar zo lang mede gewagt hebben.
De uitvoering van het werk is in denzelfden trant als de bekende vertaaling van robertson's Historie van America, dat by dezelfde Boekverkopers is uitgegeven, en daar het in allen opzigte by behoort, in zo verre dat geen liefhebber verkiezen zal het een zonder het ander te bezitten; en dewyl robertson's Historie van America, thans, in aller handen is, behoeven wy, wegens die uitvooring, in geen byzonder verslag te treden. Wat het inwendige van het Werk, dat is hier voornaamlyk te zeggen, de vertaaling betreft, dezelve is ons voorgekomen, even bevallig als juist te zyn. De schryfwyze van cortes, de denkwyze zyner eeuw, zyn 'er volmaakt in behouden, en de eenvoudigheid van styl, die deze eeuw karakterizeert, vertoont zig van den beginne tot den einde toe, zonder dat die styl ooit tot laagheid of kleinheid overslaa. Maar daar zyn andere byzondere voordeelen in deze Nederduitsche uitgave
| |
| |
op te merken, welken wy verkiezen met de woorden van den waardigen Vertaaler, in deszelfs Voorreden, op te geven.
‘Dewyl cortes,’ zegt hy, ‘de zaaken slegts kortelyk meldt, en op zulk eene wyze voordraagt, dat hier en daar eenige kleine gaaping schynt te zyn, heeft men, op 't voorbeeld en naar 't geleide van den Hoogduitschen Vertaaler, dit gebrek, daar het noodigst scheen te zyn, door bygevoegde aanmerkingen gepoogd te vervullen. Dezelve waren byzonderlyk dienstig voor Lezers, die geene eigenlyke Geleerden noch Historiekundigen zyn; want, behalven de byzondere wyze van vertellen, die cortes heeft, worden 'er, in het geheele beloop dezer geschiedenis, zommige zaaken als bekend ondersteld, die allen Lezeren niet bekend zullen zyn, of dezelve worden zo kortelyk voorgedragen, dat zy die gaarne wat omstandiger weten zouden, en het is met deze inzigten dat 'er de gemelde aanmerkingen zyn bygevoegd; de zulken ondertusschen, aan welken de verovering van Mexico reeds uit gomara, diaz, herrera en solis, bekend is, of die raynal en robertson met opmerking gelezen hebben, kunnen dezelve meestal, zonder merkelyk verlies, overslaan; schoon het ook voor dezen mogelyk nu en dan zyne nuttigheid zal hebben, de vergelyking van alle deze Schryveren, met één opslag van het oog, te kunnen nagaan. Het is my ondertusschen vermaaks genoeg, de middelbaare en mindere klasse van Lezeren, zeekerlyk talryker dan de eerstgemelde, in 't oog gehouden, en derzelver belang behartigd te hebben.
Daar was een ander en gewigtiger gebrek, 't welk men, ten dienste dezer klasse van Lezeren, op 't voorbeeld en naar 't geleide van den Hoogduitschen Vertaaler, gepoogd heeft, zo veel mogelyk was, te vervullen; het gemis namelyk van den eersten Brief, die eerste Brief is verloren geraakt, een verlies, dat niet kan nalaten spyt te verwekken, schoon men uit de dagtekening, en uit de drie Brieven, die nog overig zyn, kan opmaaken, dat het de minst gewigtige van de vier geweest zy. Robertson heeft vergeessch in Spanje, en aan het Keizerlyk Hof te Weenen, alle mogelyke naspooringen na dezen Brief laten doen; dezelve was niet te vinden. Dewyl het egter voor ongeoeffenden minder aangenaam is cortes met den aanvang van zyn tweede schryven (den aanvang van het Boekdeel,) op een vorig schryven te zien wyzen, en daar op met zyn
| |
| |
verhaal voortvaren, zonder dat men het begin daarvan gezien hebbe, heeft men gemeend den Nederduitschen Lezer een aangenamen dienst te zullen doen, met deze gaaping aan te vullen, en kortelyk de geschiedenis van den aanvang der onderneming af, tot aan den tyd toe, waar cortes begint te verhaalen, vooraf te laten gaan. Dus immers valt men in geen vreemd land neder, zonder te weten hoe men daar kome; dus krygt men vooraf kennis aan cortes, aan montezuma, aan den staat van het Mexicaansche Ryk, toen de Spanjaarden daar aanlandden; dus leert men verscheiden dingen, die niet gevoegelyk in de noten gebragt kunnen worden’. |
|