Leerreden over den CXXIVsten Psalm, te Vlaardingen den 4den van Grasmaand 1781, in eene Dank- en Bedestonde uitgesproken, by gelegenheid van de behoudene aankomst van de Vlaardingsche Vischvloot na de Vredebreuk met Engeland, door H.H. Viervant, Predikant aldaar. Te Utrecht, by A.v. Paddenburg. Gedrukt ten voordeele van de Visschery-Armen. Behalven het Voorwerk 60 bladz. in gr. octavo.
Na ene beknopte ontvouwing van den inhoud van dit lofen danklied, leid de Eerwaerde Viervant uit het voorgestelde af; ‘(1.) Dat het God is, die verlossing gebiedt, wanneer het radeloos staat by menschen; dat het de Heere is, die 't volk bevrydt uit de hand der wederpartyderen, die magtiger zyn, dan zy. (2.) Dat de verlossing, waarin God zich wonderdadig heeft groot gemaakt in blyde gedachtenis moet bewaard, en God deswegens in de heerlykheid van zynen naam geloofd en verheerlykt worden. En (3.) Dat het vertrouwen des harten daar door moet worden opgewekt, om ten allen tyde gelovig de Godlyke hulpe te begeeren, en zich in de benaauwdheid op 's Heeren alvermogen en trouwe veilig te verlaaten.’ Overeenkomstig met dit drieledig voorstel schikt zyn Eerwaerde zyne verdere aenspraek tot de Vlaerdinger Gemeente, om haer des Heren hand in de behoudenis harer Vischvloot te doen opmerken, en verder te noopen tot het verheerlyken van God met woorden en daden, mitsgaders, om, met een onwankelbaer vertrouwen op hem, haere toevlugt tot hem te nemen in den gebede, in alle nooden, die haer mogten treffen. - Zyn Eerwaerde voert dit alles op ene zeer gepaste wyze uit. Het tafereel van 't onheil, dat Vlaerdingen over 't hoofd hing, der aendoeningen van hoop en vreeze, naer den aert der verschillende berichten, die tusschen beiden inkwamen, en eindelyk der gelukkige ontkominge van het dreigende gevaer, word hier treffende geschetst; en de opwekkingen tot het