weiden; alleenlyk zullen wy, gelyk we van de voorgemelde Verhandelingen gedaen hebben, het hoofdzaeklyke van 's Mans beantwoording der Vrage melden. Dan zulks kan zo beknoptlyk niet geschieden, als van dezen gedaen is, om dat de Opsteller de Vrage van verschillende zyden beantwoord. Het Voorstel komt hem duister voor, en dit doet 'er hem verscheiden betekenissen aen hechten; waer over men inderdaed reden heeft om zich te verwonderen, daer hy 'er betekenissen aen hecht, die handtastelyk vreemd zyn van 't Voorstel, dat inzonderheid uit de nadere verklaring blykt, daer uitdruklyk gezegd word, dat men door het geëischte onderscheydende kenmerk bepaeldlyk verstaet, dat geene, het welke der Christelyke Openbaaringe byzonder eygen is, en haar, by uystek, onderscheydt van de Mozaïsche Openbaaringe en van den Natuurlyken Godsdienst. Of de Autheur dit over 't hoofd gezien, dan of iets anders hem bewoogen hebbe, om op een Voorstel van ene geheel andere natuur te denken, is niet wel te ramen; wat hier van zy, het antwoord slaet althans niet op die bepaling, maer op Voorstellen, die 'er gansch geen gemeenschap mede hebben.
Zyn eerste Voorstel is, te zoeken, naer het onderscheidende kenmerk, ‘waar uit de zulken, die voorwenden byzondere Openbaaringen te hebben, zekerlijk kunnen weeten, of die openbaaringen Goddelijk zijn of niet?’ En hy toont zeer wel aen, dat dit kenmerk van Godlykheid niet te bepalen zy, maer dat 'er vaste kenmerken zyn, waer uit men bepalen kan, dat de gewaende openbaringen geen Godlyken oorsprong hebben. Dit gedeelte is zeer wel ingericht, tegen Dwepers, die wanen, dat ze door Godlyke openbaringen geleid worden.
Zyn tweede Voorstel is, te zoeken, naer het onderscheidende kenmerk, ‘waar uit men duidelijk en ontwijffelbaar kan weeten, dat de Leering des Christendoms Goddelijk, dat is, van God den Heer veropenbaart zij?’ Dan dit Voorstel vat hy weder twezins op. 1. Men kan het onderscheidende kenmerk zoeken, ‘waar uit die geenen, die in 't begin des Christendoms leefden, ontwijffelbaar konden weeten, dat de Leering, die hun verkondigd wierd, Goddelijk was?’ 2. En men kan ook het onderscheidende kenmerk zoeken, ‘waar uit men in de volgende tijden ontwijffelbaar heeft kunnen weeten, en tot heden toe kan weeten, welke onder alle die Leeringen, die onder de verschillende gezintheden des Christendoms