Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOnderzoek der oorzaaken van de opkomst, het verval en herstel der voornaamste oude en hedendaagsche Volken. Door C. Zillesen. I. Deel. Te Utrecht, by G.v.d. Brink, Jansz. 1781. Behalven het Voorwerk 283 bladz. In gr. octavo.Een oordeelkundige behandeling van het onderwerp, in deezen Tytel aangekondigd, is zekerlyk leerzaam; | |
[pagina 380]
| |
zo ter grondiger kennisse van het beloop der Volkgeschiedenissen, als ter waarschouwinge voor ieder Natie, om op haare hoede te zyn, tegen het verval berokkenende, en steeds in 't oog te houden, 't geen tot herstel kan dienen, wanneer een Volk naar zynen ondergang mogt neigen. In dit geval heeft het oude bekende spreekwoord by uitstek nadruk: Hy spiegelt zig zagt, die zig aan een anderen spiegelt. En daartoe geeft de oplettende naspoorer deezes onderwerps in dit Geschrift overvloedig aanleiding. - De Heer Zillesen heeft zig verledigd, om met een geschiedkundig en tevens wysgeerig oog na te gaan, door welke in- en uitwendige omstandigheden de voornaamste Volken zyn opgekomen, en weder tot verval geraakt; mitsgaders welke middelen ter herstellinge van het verval te stade kwamen; dan dit laatste gedeelte komt, niet in de oude, maar eerst in de hedendaagsche geschiedenissen in aanmerking. Zyn Ed. naamlyk bepaalt zig, in dit eerste Deel, tot de Oude Volken, en staat vervolgens het oog op de tegenwoordige Natien te vestigen. In de voorafgaande Inleiding verleent hy een gezet verslag van de natuur zyner onderneeminge; en de wyze op welke hy zig voorstelt dit alles te ontvouwen. Verder plaatst hy aan 't hoofd van zyn Werk eene Verhandeling over de Zelfskennis, zo ver dezelve dienstbaar is, ter beschouwinge van 's menschen eersten onafhanglyken staat van vryheid, zo voor zig zelven, als met opzigt tot zyn evenmensch, en den noodzaaklyken en daadlyken oorsprong der burgerlyke Maatschappye; 't welk zyn Ed. met wysgeerige en staatkundige bedenkingen opheldert. Hier mede treedt hy ter zaake, om ons zyne navorschingen, wegens de opkomst en het verval der oude merkwaardigste Volken, mede te deelen: waartoe hy brengt, den staat van Egypte, China, Babilon, Assirie, Medie, Persie, en der Hebreeuwen of Jooden; van Phenicie en Carthago; mitsgaders van Griekenland, wel inzonderheid van Sparta, Athene en Thebe; voorts van Macedonie en de Romeinen; waarby eindelyk nog komen de Barbaaren, wier aanwas en vermeestering onze Autheur kortlyk nagaat, als strekkende ter ophelderinge van de geschiedenis der laatere beschaafde Natien van Europa, die uit deeze woeste Volken voortgekomen zyn. De Autheur verleent ons, in de afzonderlyke beschouwing deezer Volkeren, telkens eene beknopte voorstelling van het beloop van derzelver geschiedenissen, zo ver die tot zyn onderwerp behooren; en | |
[pagina 381]
| |
hegt dan aan deeze geschiedkundige ontvouwing zyne opmerkingen, ter aanduidinge van de zamenloopende omstandigheden, die tot derzelver opkomst en verval medegewerkt hebben. Alle de hier opgenoemde Ryken of Staaten geeven onzen Schryver daartoe aanleiding, uitgenomen, (het geen merkwaardig is,) het Chineesche Ryk, waar van men, gelyk zyn Ed. schryft, ‘zeggen kan, dat 'er by dit volk geen merkelyk verschil van aanwas of verval bespeurd word; en dat dit Ryk in bestendigheid van regeeringsvorm, godsdienst en gewoontens een voorbeeld buiten weerga oplevert.’ Een verschynzel, 't welk zig, gelyk de Autheur doet zien, ligtlyk verklaaren laat, als men agt geeft op de gesteldheid van het Land en deszelfs Ryksbestuur; benevens de burgerlyke inrigtingen, zeden en gewoone leevenswyze der Chineezen; vooral, wanneer men nagaat, ‘dat hunne slaafsche onderwerping aan de volksgebruiken, en vyandschap tegen nieuwigheden, hun onbekwaam maaken voor ontelbaare verbeteringen, en hunne gewoontens als in een instinct der natuur doen veranderen; waardoor zy in dit opzicht aan de redenlooze dieren gelyk worden.’ - Met de overige Volken is het geheel anders gelegen, en de Heer Zillesen brengt ons met veel juistheid onder het oog, waaraan men hun wisselend lotgeval hebbe toe te schryven. Ten voorbeelde daarvan strekke het geen hy ons wegens de Pheniciers meldt. ‘De Pheniciers, zegt hij, een onvruchtbaare landstreek, aan den oever van de middelandsche zee gelegen,Ga naar voetnoot(*) bewoonende, waren het eerste volk, dat over de baaren der zee zich een weg baande, om het gene de natuur haar geweigert had, by afgelegene volken te zoeken, door middel van den koophandel. Hun voornaamste Steden waren Sidon, Tyrus,Ga naar voetnoot(†) | |
[pagina 382]
| |
Arades, Tripoli, Byblus en Bergtus, - en haar voornaamste volkplanting Carthago. Een arbeidzaam volk, als de Pheniciers, schrikte niet gelyk de Egyptenaaren, voor de grondelooze waterkolken der zee. Neen! de rijkdom die de zeevaart en handel met andere volken hun aanbood, deed hun voor geen gevaaren vrezen; eerst ondernamen zij het langs de kusten te varen. De bosschen van het gebergte Libanon verschaften hun timmerhout, - op de Eilanden Cyprus en Rhodus in Griekenland, gelijk ook in Silicie en Sardinie, zetten zij volkplantingen, zij bevoeren de zuidelijke kusten van Spanje, trokken de Straat door; Cadix was hun verzamelplaats. - Zij haalden uit deze landen, Honing, Wasch, Pik, Teer, Yzer, Lood, Koper, Tin, enz:, het gene hun groote rijkdommen opleverde; - voor koning salomon haalden zij van Ophir en Tarsis, Goud, Zilver en andere kostelijkheden. De starren waren hunne leidslieden. In den beginne bedienden zij zich van den grooten Beer, vervolgens van den kleinen Beer, als de star digter bij de Pool gelegen. Hun schepen waren niet diep gaande, maar rond en wijd, om des te gemakkelijker langs de kusten te kunnen vaaren. Op verre zeetogten bedienden zij zich van langwerpige schepen. - De zeehavens van Tyrus en Sidon zijn de beroemdste in de oudheid. Kunsten en weetenschappen bloeiden onder hun, - van haar is het wereld vermaart Purper toevallig ontdekt, en de letterschrijfkunst afkomstig. - Zij waaren veel vindingrijker, en gelukkiger in de weetenschappen te volmaaken, dan de Egyptenaars; om dat ze meer omgang met vreemdelingen hadden, en zo verslaafd aan hunne gewoontens niet waren. - In de meet- werktuig- aarden hemelloopkunde moesten zij om hunne uitgebreide zeevaart, en koophandel, met vreemde volken, groote vorderingen maaken, - te meer wijl hun anders onvruchtbaar land hun wel noodzaakte om door den arbeid van vernuft hun bestaan te zoeken. Doch in hun zeden en Godsdienst behaalden ze dien roem niet; inzonderheid toen de rijkdommen bij hun vermeenigvuldigden, en de pragt en weelde sterk toenamen. Want kwaade trouw beheerschte hen maar al te zeer, zo dat zelfs hun Godsdienst met schandelijke ontugtigheden, en lijkpligtige offerhanden verzeld ging. | |
[pagina 383]
| |
Aanmerkingen.Deze Pheniciers leeren ons, hoe een naarstig arbeidzaam volk, al schoon zij een onvruchtbaar land bewoonen, nogthans door middel van werkzaamheid, en koophandel, de schatten en rijkdommen van andere volken tot zich trekken; vooral wanneer andere natien verzuimen daar gebruik vante maaken: Want daar door loopen dan alle in- en uitwendige omstandigheden als in een middelpunt zaamen, om hun groot te maaken. - De eerlijke overwinninge, die de koophandel behaald, met de wapens van een schrander vernuft, kunnen de toets der zedekunde beter uitstaan, dan de roemrijkste krijgstogten der grootste helden. - Zij is het, die den overvloed doet gebooren worden, het gebrek vervult, die kunsten en weetenschappen doet bloeien, en de volken beschaaft. Ja? zij doet het gansche menschdom als met vereende kragten werken, om den omkring van ons geluk te vergrooten. Maar ongelukkig dat het misbruik der zegeningen het zaad is van het bederf, waar uit onkruit voorkomt, dat de gevestigste rijken, en bloeiendste gemeenebesten bitter ten val brengt, gelijk inzonderheid bij de Pheniciers met het volgende zal blijken. | |
Aanmerkingen.De Pheniciers, rijk en magtig geworden, waren niet bestand tegen het zeden bederf, dat uit de pragt en weelde gebooren word, - hun onverzadelijke gelddorst kende geen paalen, een drom van ondeugden verstiet het recht en goede trouwe; de pragt en weelde deed hun nooddruft vermeerderen, intusschen dat hunne winninge verminderde, om dat hunne volkplantingen de koophandel tot zich trokken. - De oude iever en werkzaamheid verslapte en maakte plaats voor lui- en vadzigheid, - maar bij dit inwendig bederf paarde zich de jalousie van vreemde vorsten, het goud van Tyrus blonk hun te zeer in de oogen. Nebukadnezar verwoeste eerst het oude Tyrus, het nieuwe als uit de puinhoopen van het oude gebooren, verlokte vervolgens alexander den grooten om het te onder te brengen, zo dat van dit beroemde tyrus en sidon naauwlijks overblijfzels te vinden zijn. Hun land is vervolgens onder de Romeinen, en eindelijk onder de Ottomannen geraakt, die het noch in bezit hebben. | |
[pagina 384]
| |
De Pheniciers strekken tot een voorbeeld, vooral voor handeldrijvende gemeenebesten, hoe schadelijk het is te veel uitgebreide volkplantingen aan te leggen, de magt raakt te veel verdeeld, 't gemeenebest verzwakt, en de volkplantingen schudden het Juk af, en bederven het moederland. - Pragt en weelde zijn voor gemeenebesten ook noch schadelijker als voor koningrijken, om dat de werkzaamheid vermindert en de nooddruft toeneemt, de minste mededingingen doen dan de winninge afneemen, de handelaars en kunstwerkers geen bestaan meer kunnende vinden, verlaaten dan hun land en zoeken elders tot verder ruwien van hun vaderland hun bestaan. Ik zal bij de hedendaagsche geschiedenisse wel gelegentheid hebben te toonen, hoe de koophandel zelfs, door zijn te groote uitgebreitheid, nadeelige gevolgen kan hebben, tot verval der Republieken of gemeenebesten, bijzonder wanneer het land te klein, ongenoegzaam of te onvruchtbaar is om zijn inwoonders te voeden, gelijk bijzonder Phenicie was, - dit is ook de waarschijnlijke reden, dat dit land geheel is verlaaten.’ |
|