Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 345]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Beschryving van het Oosten enz. Door den Heer R. Pococke, II. D. 2. St. Met Plaaten. Uit het Engelsch overgezet, en met aantekeningen voorzien door E.W. Cramerus. Te Utrecht, by G.T. en A.v. Paddenburg; te Rotterdam, by J. Bosch en R. Arrenberg, en te Amsterdam, by M. de Bruin, 1780. Behalven het Voorwerk, 253 bladz. in gr. quarto.Het thans onder handen hebbende gedeelte deezer Beschryvinge, welker voortreflykheid en nut wy reeds één en anderwerf aangeduid hebben, behelst het vervolg der berigten van den opmerkzaamen Pococke, wegens Syrie en Mesopotamie; mitsgaders 's Mans waarneemingen op het Eiland Cyprus, zyne naspooringen op het Eiland Kandie, en verder op de Grieksche Eilanden des Archipels. Ieder deezer opgenoemde streeken leverde, onzen ervaaren en oordeelkundigen Reiziger, eene menigte van onderwerpen, geschikt om vooral zyn Oudheidkundig oog tot zig te trekken; terwyl ook anderen hem gelegenheid gaven, om zyne zugt voor de vroegere en laatere Aardrykskunde te voldoen, of deeze en geene merkwaardigheden der Natuurlyke Historie gade te slaan. Uit dien hoofde is dit gedeelte, met opzigt tot den eenen en anderen tak, niet min vruchtbaar, dan een der voorigen; van waar ook de verdere aantekeningen, door de Uitgeevers medegedeeld, niet minder gewigtig zyn. Omtrent dit laatste staat ons nog te melden, dat men byzonder in de beschryving van 't Eiland Cyprus zig ook bediend heeft van de berigten van den Heer Alexander Drummond, die nog na den Heer Pococke door dat Eiland gereisd heeft; waar door deeze beschryving met zeven plaaten verfraaid is geworden. - Onze gedagten laatende gaan over het bybrengen van deeze of geene byzonderheid, uit dit gedeelte, kwam het oudtyds beroemde Antiochie wel dra bovenal in opmerking; waar toe we te meerder bepaald werden, daar ons deszelfs tegenwoordig laage staat des te sterker trof. | |
[pagina 346]
| |
‘Antiochie, [in Syrie aan de rivier Orontes gelegen,] is, zogt de Heer Pococke, deels wegens zyne buitengewoone ligging, deels wegens zynen rang, als zynde in zynen tyd eene der aanzienlykste steden van het Oosten, merkwaardig. Zy was, geduurende verscheiden honderd jaaren, de verblyfplaats der Macedonische Koningen van Syrie, en naderhand die der Romeinsche landvoogden van dat gewest, zo dat zy de koningin van het Oosten genoemd wierd. Deeze stad is ook in de kerklyke geschiedenis vermaard, als de zetel van het groote patriarchdom van 't Oosten, waarin Petrus 't eerst zat. Hier scheidden Paulus en Barnabas tot het werk der evangely-verkondiging, Hand. XV. 22, 39, reizende de laatste naar Cyprus. Deeze stad wordt in de Handelingen der Apostelen dikwyls gemeldGa naar voetnoot(*), en byzonder, dat de belyders van Christus hier 't eerst Christenen wierden genoemd, Hand. XI. 26; zo dat zy het oog der oostersche kerk geheeten wierd. Ter deezer plaatse vatte Tiberius tegen den grooten, maar ongelukkigen, Germanicus achterdocht op, en bediende zich van Piso, om hem door vergift om te brengen. Veele keizers, als zy in 't Oosten kwamen, bragten een geruimen tyd in deeze stad door, en byzonder sleet Lucius Verus vier zomers te Daphne naby deeze stad, houdende des winters in Antiochie en Laodicea zyn verblyf.’ Men kan, volgens het berigt van onzen Reiziger, de oude ligging dier stad nog duidelyk zien; staande de oude stads muuren, die ongemeen sterk gebouwd zyn, op de meeste plaatzen overeinde; zommigen zyn zelfs nog volkomen gaaf, maar een groot gedeelte is door verschriklyke aardbeevingen, waarmede deeze plaats dikwerf bezogt is geweest, zeer sterk geschud en beschadigd. Zy lag, naar uitwyzen dier muuren, op den top en aan de noordzyde van twee bergen, en voorts in de vlakte, welke tusschen die bergen en den Orontes is; beslaande den omtrek van vier Engelsche mylen. Plinius zegt, dat zy door den Orontes verdeeld word; des 'er vermoedelyk ten noorden nog eene voorstad geweest zal zyn, waarvan egter heden geen spoor te zien is. Men noemde deeze Stad ook wel Tetra- | |
[pagina 347]
| |
polis, om dat zy zamengesteld was uit vier Steden, die, op verschillende tyden gebouwd, door byzondere muuren, zo men wil, onderscheiden werden. Wat de tegenwoordige Stad betreft; de Heer Pococke zegt ons, dat zy slegts bykans ééne mylGa naar voetnoot(*) in den omtrek heeft; op de vlakte staat, omtrent den noordwesthoek der oude stad, en dat alle de overige deelen der vlakte binnen de muuren, in tuinen veranderd zyn. Ook is zyne verdere beschryving niet gunstig. ‘Zy is, zegt hy, slegt gebouwd. De huizen zyn laag, hebbende alleenlyk eene verdieping boven den grond, en de daken meest al plat, gemaakt van ligte balken, die van den eenen muur op den anderen liggen, en met dunne tegels gedekt zyn. Dit is, naar 't schynt, op deeze wyze in 't werk gesteld, om de huizen van boven zo ligt als mooglyk is te maaken, ten einde zy, op een zwakke grondvest gebouwd, door de zwaarte van boven niet zouden zinken; of, by geval door eene aardbeeving omgeworpen, wegens de zwaarte van het dak, de bewooners niet zouden verpletteren. De Turksche bevelhebber deezer stad draagt den titel van Woiwoode, en staat onder den Bassa van Aleppo, maar hy wordt te Konstantinopel aangesteld.’ Behalven de muuren en de waterleidingen, die de merkwaardigste oudheden van het vroegere Antiochie zyn, waar van de Heer Pococke een afzonderlyk berigt geeft, vindt men hier nog overblyfzels van slegts drie Kerken, daar hy gewag van maakt. Te weeten, die der Apostelen, Petrus en Paulus, van welke zeer weinig overgebleeven is; waarschynlyk eertyds de patriarchaale kerk. Voorts de St. Jans Kerk, die, als een soort van spelonk, aan de westzyde open, uit de rots gehouwen is. Daar is geen altaar in; maar de Grieken, die 'er alle zon- en heilige dagen dienst in doen, brengen een altaar naar de Kerk, en begraaven hunne dooden naby dezelve. Wyders nog de Kerk van St. George, welker toegang, in 't hangen van een berg, bezwaarlyk is; die de Grieken zig aanmaatigen; doch wel- | |
[pagina 348]
| |
ker gebruik zy ook den Armeniers vergunnen. ‘Men telt, zegt onze Reiziger, omtrent driehonderd van de eerste, en vyftig van de laatstgenoemde, gezindheid in Antiochie. Slechts vyftig of zestig jaaren geleden, waren hier in 't geheel geene Christenen geweest, sedert de verwoesting deezer stad door den Egyptischen Sultan Bibars, in het negen-en-zestigste jaar der dertiende Eeuwe. Hy vernielde toen ook niet slechts bykans alle de Christenkerken in Antiochie, die, naar men zegt, de schoonsten der geheele waereld warenGa naar voetnoot(*), tot den grond toe, maar liet ook de meeste inwooneren wreedlyk ombrengen; want in dien tyd waren zy meestal Christenen, in zo verre, dat de stad in Justiniaans tyd Theopolis [zo veel als Gods-Stad,] genoemd wierd. Geduurende den heiligen oorlog was deeze stad, van het zeven-en-negentigste jaar der elfde eeuwe, tot haaren ondergang toe, aan de zyde der Christenen. Na haare verwoesting begon Aleppo te bloeien, en de groote marktplaats der oostersche waaren te zyn, gelyk Antiochie te vooren geweest was. Een ander stuk van oudheid is hier het zogenaamde huis van Joannes Chrysostomus, en van zynen Vader en Moeder. Ik onderstel dat het eertyds eene kapel geweest is. - Men heeft hier eene overlevering, dat deeze groote man tot patriarch van Konstantinopel verkooren zynde, het volk van Antiochie hem niet wilde toestaan, dat beroep eerder aan te neemen, dan na dat de keizer zelf hen in 't byzonder daarom verzocht had.’ Om hierby nog een ander staal, en wel tot de Natuurlyke Historie betrekkelyk, te voegen, zullen wy den Leezer mog mededeelen, het geen ons de Heer Pococke, wegens de verzameling van den Mastik, op het Eiland Scio, meldt. - 'Er zyn op dat eiland, zo als hy ons vooraf berigt, een-en-twintig Mastikvlekken by elkander gelegen, welker inwoonders, buiten andere voorregten, ontslaagen zyn van de verpligting om landhuur te betaalen, moetende slegts aan den Turkschen Keizer, jaarlyks, 5020 okes, ieder van 400 dramsGa naar voetnoot(†), Mastik opbrengen. | |
[pagina 349]
| |
‘De mastikboomGa naar voetnoot(1), zegt hy vervolgens, ook wel lentiscus, en in het Arabisch karice genaamd, is, zegt men, van tweeërleie soort, te weeten, wild of tam. De wilde heb ik in Syrie, byzonder in het Heilig Land, in Cyprus en Kandie, in grooten overvloed gezien. Deeze mastikboom draagt een kleine roode bezie; 't welk de tamme, naar men verzekert, niet doet.’ (Doch hier omtrent meldt onze Schryver zelf wat laager het volgende. ‘Somtyds besnoeien zy den wilden mastikboom; maar ik heb groote reden om te gelooven, schoon zy van een andere meening waren, dat het onderscheid tusschen de wilde en tamme soort hier in bestaat, dat zy de bloessems van de tamme boomen, die beziën zouden voortbrengen, afplukken, ten einde 'er meer mastik van te trekken, en den boom beter te doen tieren; om niet te melden, dat de vroege besnoeijing, door de ontzenuwing des booms, die 'er het gevolg van is, het bloeien reeds kan verhinderenGa naar voetnoot(2).) Het is een groote heester. Ik heb ze gezien, die vyftien voet hoog waren. In de tamme soort is, zegt men, een manlyk en vrouwlyk geslacht te onderscheidenGa naar voetnoot(3). Aan de ramme boomen nam ik eene soort van zwarte drooge bloe- | |
[pagina 350]
| |
men, gelyk die van den manlyken esschenboom, waar. Naar hun zeggen vindt men dergelyke bloemen somtyds aan alle de boomen, zo wel manlyke als vrouwlyke; schoon ik my verbeeld, dat het slechts de bloem van den manlyken boom isGa naar voetnoot(4). De wilde brengt mastik voort, maar die niet zo goed is als die der tamme; en van deeze laatste levert de vrouwlyke boom, welks bladen grooter, en helderer van koleur zyn, de beste mastik opGa naar voetnoot(5); en deeze, welke het eerst te voorschyn komt, is beter dan die, welke naderhand, wanneer de boom zyne kragt verlooren heeft, nederdruipt. Den twintigsten van hooimaand maaken de verzamelaars der mastik kruiswyze gaten in de bast van den stam, met een werktuig, welk zy temetri heeten. Het is als een els, uitgenomen dat het tweesnydend is, en de spits daarvan is een achtste eens duims breed. Zy veegen den grond, en, 'er water over gooiende, treeden zy dien gelyk, om een effen vloer te maaken. In drie dagen begint de gom te vloeien, welke zy omtrent acht dagen laaten liggen en droogen. Zy is dan hard genoeg om ze te behandelen, en zy neemen ze opGa naar voetnoot(6). Zy blyft de geheele oogstmaand door vloeien, en druipt ook nog in herfstmaand; maar dan is zy niet zo goedGa naar voetnoot(7). De fynste en beste, flickari ge- | |
[pagina 351]
| |
naamd, wordt tegens twee dollars ieder oke verkochtGa naar voetnoot(8); de andere tegens één dollar, of één en een halven dollar. Als zy eene grooter hoeveelheid hebben, dan de schat- | |
[pagina 352]
| |
ting, welke zy de Turkschen Keizer moeten betaalen, bedraagt, kunnen zy vryheid krygen om ze te verkoopen. Desniettegenstaande heb ik reden om te gelooven, dat de meeste mastik heimlyk verkocht wordt, ten einde men hunne schatting niet verhooge. Men heeft my onderrecht, dat het water, waarin men hout van deezen boom heeft laaten kooken, een goed hulpmiddel tegen de jicht is; en dat sommigen hout van deeze boomen heimlyk hebben weeten te verkrygen, om het ten dien einde naar deeze en geene gewesten van Italie te zenden. Eertyds werd de mastik naar Venetie, maar nu wordt zy alleen naar Konstantinopel en Smirna uitgevoerd. De Turken, en byzonder de aanzienlyke Turksche vrouwen, kaauwen de mastik, deels tot tydkorting, en deels ook om de tanden wit, en den adem lieflyk te maaken; om welke reden deeze gom in des Turkschen keizers vrouwentimmer veel gebruikt wordt. Ook wordt zy wel in brood gedaan, en zy geeft 'er, naar men zegt, een goeden smaak aan. De witste en helderste is de beste. Na verloop van een jaar wordt zy geel, doch men meent, dat zy deswegens niets van haare kracht verliest. - De mastik mag in geene andere deelen des eilands gemaakt worden; en, zo ik my niet bedriege, is het versamelen van mastik door alle de andere staaten des Turkschen keizers verbooden. Zy wordt ook tegenwoordig nergens anders versameld, schoon zulks voorheen geschiedde. Dioskorides zegt, dat de mastik van Scio de beste was in de waereld; 't welk men waarschynlyk aan de eene of andere kunstgreep moet toeschryven, die de inwooners misschien hebben, om de boomen tegen het bloeien en vruchtdraagen te bewaaren.’ |
|