Proeve van Dichtlievende Uitspanningen, onder de Spreuk: Al doende leert men. Te Amsterdam, by D. Weege, 1781. Behalve de Voorreden en den Bladwyzer, 94 bladz. in gr. octavo.
Uit deeze Proeve is genoegzaam af te neemen, dat dit Genootschap op een goeden weg is, en dat het zelve, dus voortgaande, zal beantwoorden aan de gekoozen Zinspreuk, Al doende leert men. Men hoore, tot een staal hiervan, den vergenoegden Lycides, daar hy vrolyk opzingt.
Hoe gerust slijt ik mijn dagen
In het bijzijn van Climeen,
Wijl wij samen, wel te vreên,
't Zoet en 't zuur van 't Huwlijk draagen!
ô Hoe streelend is mijn lot,
Dat mij werd beschikt door God!
Vergenoegd met mijnen staat
Gaa ik van den vroegen morgen,
't Wollig vee in 't groen bezorgen,
Tot de dagtoorts ondergaat;
Dan gaan wij met rasse schreeden,
't Vee ter stal, ik stulpwaards treeden.
Daar vinde ik mijn lust en leven,
Mijn Climeen, mijn Zielsvriendin,
Dubbel waard mijn trouwe min,
Van den Hemel mij gegeeven.
Die mij dan vergast op spijs,
Toebereid op 's Herders wijs.