Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 328]
| |
Reis naar de Legerplaats van den grooten Emir, en beschryving van de Zeeden en Gewoonten der Woestyn-bewoonende Arabieren, door den Ridder D'Arvieux. Uit het Fransch vertaald, en met aantekeningen vermeerderd, door G. Kuipers, Predikant te Nieuwerkerk aan den Yssel. Te Utrecht, by H.v. Otterloo, 1780. Behalven het Voorwerk en de Bladwyzers, 384 bladz. in groot octavo.Het merkwaardig verslag, dat de Ridder d'Arvieux van de Woestyn-bewoonende Arabieren gegeeven heeft, is, zedert deszelfs eerste openlyke afgifte, in de Fransche Taal, in het jaar 1717, in eene vry bestendige hoogagting geweest. Door hem leerde men een aanzienlyk gedeelte der Arabische Natie, voorheen slegts bekend als eene soort van Struikroovers, onder den naam van stroopende Arabieren, kennen als een Volk, 't welk, buiten dat het van den roof leeft, beschaafd, en in verscheiden opzigten pryzenswaardig is. Zulks gaat, volgens dit berigt, zo verre, dat het zelfs wel eens aanleiding gegeeven hebbe, om d'Arvieux te verdenken; en zyne beschryving min of meer te verwerpen. Dan, behalve het gunstige denkbeeld van des Ridders goede trouw, in 't vermelden van 't geen hy, geduurende een gezet verblyf voor eenigen tyd onder hen, daar hy hunner taale magtig was, opgemerkt heeft, is men desaangaande verzekerd, door de eenstemmige ondervinding van andere Reizigers, die in laater dagen onder dat Volk geweest zyn; en wel byzonder door het getuigenis van den beroemden Niebuhr, die uitdruklyk zegt, dat hy het berigt van den Heer d'Arvieux, nopens de Zeden en Gewoonten der Arabieren, zeer overeenkomstig met de waarheid vindt, 't welk ook 's Mans eigen beschryving van dat Volk bevestigtGa naar voetnoot(*). Of deeze verdenking voorheen de vertaaling van dit Geschrift al of niet te rug gehouden hebbe, is niet wel te beslissen; maar wat 'er van zy, daar men thans de echtheid van 't berigt, raakende deeze Arabieren, niet wel in twyfel kan trekken, zal het den Nederduitschen Leezer niet ongevallig zyn, deeze zwervende Arabieren, die zig in de Woestynen onthouden, van waar ze Bedowynen, zo veel als Woestyn-bewoonders heeten, nader te leeren kennen. - | |
[pagina 329]
| |
De Heer d'Arvieux geeft hier eerst een verhaal zyner Reize naar, en van zyn verblyf voor eenigen tyd, in de Legerplaats van den grooten Emir, of den Oversten deezer Arabieren; en hy hegt 'er vervolgens aan, een onderscheiden verslag van de gewoonten en zeden van dit Volk, ten opzigte van de voornaamste byzonderheden, die tot hunne denkmanier over den Godsdienst, hun character en leevenswyze, zo onderling als omtrent de Vreemdelingen, behooren. - Wyders gaat deeze Nederduitsche uitgave vergezeld, niet alleen van de korte aantekeningen, die in de Fransche gevonden worden, maar ook van uitvoeriger aantekeningen, die de Eerwaarde Kuipers 'er bygevoegd heeft. Dezelven dienen, deels ter ophelderinge, en bevestiginge van 't geen de Heer d'Arvieux gemeld heeft; en grootdeels ter nadere verklaaringe van deeze en geene plaatzen uit de Bybelschriften; welken, uit eene rechte kennis der Oostersche spreekwyzen en gebruiken, niet weinig lichts kunnen ontvangen. Zyn Eerwaarde doet hier des zynen Landgenooten een dubbelen dienst, met hun eene beschryving van een Oostetsch Volk op zodanig eene wyze in de hand te geeven, dat dezelve teffens diene ten betere verstande der Heilige Bladeren; waar in 's Mans oudheid-, taal- en oordeelkunde alleszins doorstraalen. Men zal, zo in 't eene als in 't andere opzigt, naar de verschillende smaaken, dit Geschrift met een leerzaam genoegen kunnen doorbladeren; waarvan wy, 't zy met betrekking tot de Arabieren, 't zy ten, aanzien van 't Uitlegkundige, nog wel de eene of andere proeve zouden kunnen bybrengen; indien wy 't niet raadzaamst oordeelden, de plaats, aan die Artykel vergund, te gebruiken, ter mededeelinge van 't geen de Eerwaarde Kuipers ons meldt wegens het gezag der Reizen van thevenot. - Hy bedient zig, naamlyk, even als veele andere Schryvers, van dien Reiziger, als een goeden en geloofwaardigen getuigen; dan, gemerkt men tegenwoordig vraagt, of thevenot waarlyk in 't Oosten geweest zy? zo vindt hy 't met regt eenigzins noodig, om in eene aantekening daar op bepaaldlyk staan te blyven. Zie hier 't geen hy ons, ter verzekeringe daar van, voordraagt. ‘Porter ontkent het, en zegt, dat thevenot nooit buiten Europa gereisd hebbe: hij plaatst hem op dezelve lijst met gemelli careri, die, door eene aanhoudende ongesteldheid, genoodzaakt zijnde binnen zijne kamer te blijven, zig intusschen vermaakte, met het beschrljven ee- | |
[pagina 330]
| |
ner reis rondom de Weereld. Zie Godsdienst, Wetten, Regeering en Zeeden der Turken, bl. 1 en 2 in de aantek. (Rotterd. 1771.) De kundige Schrijvers der Algemeene Bibliotheek, welke te Amsterdam wordt uitgegeeven, zeggen het zelfde. II D. bl. 9. Ludeke houdt dit insgelijks staande, Expos. brev. rel. p. 3. Praesationis, en verwondert zig hierom, dat harman en faber onzen thevenot als getuigen aanhaalen, zig beroepende op het Dictionaire Historique Portatif. T. II. Art. thevenot (Paris 1761.) en op zijne eigene Beschreibung des Turkischen Reichs p. 53. Ook meen ik, zo mijn geheugen mij niet bedriegt, dat in het Groot Algemeen Woordenboek van hoogstraten, in het Art. thevenot van zijne Reizen naar het Oosten niet wordt gewaagdGa naar voetnoot(*). - Dewijl noch porter, noch de Heeren Schrijvers der gemelde Bibliotheek, bewijzen bijbrengen voor hun gezegde, en ik de Schriften, door ludeke aangehaald, niet heb kunnen nazienGa naar voetnoot(†), zo weet ik niet, op welken grond dat gevoelen rust, en kan het dus niet aanneemen, te meer, om dat ik redenen heb, om het tegendeel te stellen. Op de inwendige merkteekenen, uit de Reizen zelf ontleend, durf ik mij niet beroepen; want deeze zouden niet bewijzen, dat thevenot in de Landen, in welke hij schrijft geweest te zijn, inderdaad geweest was - - neen - zij kunnen slegts ten betoog dienen, dat | |
[pagina 331]
| |
hij zijnen aangenomen perzoon van Reiziger wel heeft staande gehouden. Maar ik beroep mij op het getuigenis van chardin, deeze maakt uitdrukkelijk gewag van thevenot den Reiziger, T. IX. p. 73 et 120. prijst hem als eenen man, die zeer naauwkeurig was in zijne waarneemingen, ald. p. 84, 85; en, N, B, zegt, dat hij hem in het jaar 1687 bij Persepolis ontmoet heeft, ald. p. 124. Hierbij komt het getuigenis van d'arvieux, die meldt, dat hij thevenot te Smirna en in Turkije heeft gezien, Memoires T. I. p. 284. T. IV. p. 102. Hij verwijst naar thevenots berigten als geloofwaardig, T. II. p. 230. Ja dat meer is, hij was zelve te Acra, toen die Reiziger aldaar aankwam, na dat hij door eenen Zeeroover van alles was beroofd, en hij verhaalt deeze gebeurtenis, T. I. p. 284 sv. op dezelve wijs, als zij door thevenot verhaald wordt, Voijages T. I. p. 417 sv.; naderhand huisvestte hij hem te Scijde, en maakte dat zijn knegt, die Mohammedaansch worden wilde, nog in tijds vervoerd wierdt. T. III. p. 339, 340 der Memoires. De la croix zegt, dat thevenot, de Reiziger, de eerste de Koffij heeft te Parijs gebragt, na zijne terugkomst van zijne eerste reis. Zie galland aangehaald in het Traité Hist. de l'Or. et du Progrés du Café, agter de Voijage de l'Ar. Heureuse p. 307, 308. verg. Precis d'une Hist. Gen. de la Vie privée des Francois, &c. of Gaz. Litt. de l'Europe, Avril 1780. p. 350. Claude, die ter zelver tijd met thevenot leefde, haalt hem als eenen naauwkeurigen Reiziger aan, Reponse a m. arnaud, p. 220. Zie het Avertissement voor het T. II. zijner Voyages. Hij wordt door a. bynaeus als een geloofwaardig ooggetuigen bijgebragt, over Ch. Geboorte, B. II. H. III. § 22. en B.I.H. IV. § 3. schrijft hij, de wijdberoemde thevenot, die in den jaare 1652 door 't Oosten gereist heeft. Bynaeus schreef dit, in 1689. - Hoe is dit alles te vereffenen, met de voorgemelde meening, dat thevenot nooit buiten Europa zou geweest zijn? De brief ook van den Heer de la croix, die voor het T. II. des Voijages staat, zou recht belagchelijk weezen, indien dat gevoelen waar was. Ik zal hem dan, om deeze redenen, tot dat men mij beter onderrigte, als eenen geloofwaardigen getuigen aanhaalen. Misschien is deeze dwaaling ontstaan, om dat men onzen Reiziger met zijnen oom melchizedek thevenot verward heeft; zijnde deeze een geleerd man, in wiens wooning d'arvieux aan eene vertaaling der Aardrijksbeschrijving van abulfeda gearbeid heeft. Memoires T. IV. p. 102, 103.’ |
|