Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNederlands verbeterde Land- en Akkerbouw. Door Mr. J. Munniks, Rechtsgeleerde. Eerste Deel. Te Amsterdam, by I. de Jongh, 1780. Behalven het Voorwerk, 210 bladz. in gr. octavo.Nederlands Inwoonders aan te moedigen, en hun tevens de behulpzaame hand te bieden, tot het verbeteren van hunnen Land- en Akkerbouw, is het hoofdbedoelde van dit geschrift. Eene gegronde natuurkennis en eene ondervindelyke beoefening loopen in dit opstel allerwegen zamen; waardoor het geschikt is, om daadlyk van dienst te kunnen zyn, niet alleen voor den Land- en Akkerman zelven, maar ook voor de vermogende Eigenaars van Landeryen in 't algemeen, en byzonder voor dezulken, die, op hunne Buitenhoeven, het Landleeven beminnen. - Het behelst, na eene voorafgaande Inleiding, in welke, by de beschouwing van den staat des Landbouws, en de gevolgen van dien, in het Romeinsch Gemeenebest, de Land- en Akkerbouw ook den Nederlanderen aangepreezen wordt, een drietal van Zamenspraaken, welken nog door anderen gevolgd staan te worden. De Heer en Mr. Munniks, die zyne zamenspraaken op eene gevallige onderhoudende wyze inrigt, verleent ons in dezelven eene reeks van leerzaame aanmerkingen over de verscheidenheid onzer gronden, en derzelver verschillende geschiktheid, zo tot Teel- of Bouwals Weiland; met nevensgaande onderrigtingen over 't geen men, omtrent ieder in zyne soort, het zy ter bewerkinge, het zy ten daadlyken gebruike, met teelen, bouwen of beweiden, in agt heeft te neemen. Men hoore hem, ten voorbeelde, wegens den Vlasbouw, over welks verwaarloozing, hier te Lande, veele klagten vallen, 't welk ook onzen Autheur doet zeggen. | |
[pagina 266]
| |
‘Dus lang is deze heerlyke plant, welke den lof der nuttigheid boven al het andere bloeiend boom- en veldgewas wegdraagt, zeer onbedagtzaam aangekweekt; de Huisman zaait het slegts naar vereisch van eigen gebruik; en de uitheemsche gewesten moeten aan den Koopman leveren, al wat hunne handen ten dienst der scheepvaart spinnen, of het lyfcieraad van den Burger vragen mag. - Beklagenswaardig verzuim, plaats vindende in een land, dat de Zeeën van vlottende kielen doet weemelen, en alwaar een onbegrensde handel den hoofdrol speelt!’ - Men denke niet, dat men zo weinig werks van den Vlasbouw maakt, om dat 'er ons Gewest niet toe geschikt is; ver van daar! noch de ligging, noch het luchtgestel van Nederland is daarvoor, zegt onze Autheur, nadeelig; men zou hier gewis akelige uitgestrektheden tot vrugtbaare akkers kunnen herscheppen, en het volmaaken van den Vlasbouw zou tevens veel tot de bevolking toebrengen. - Dit algemeene voorstel van den Onderrigter, die in deeze Zamenspraaken het woord voert, maakt zynen Vriend, met welken hy op eene Landhoeve wandelt, begeerig om dit Stuk verder na te spooren; het welk, na eenige tusschenkomende redenwisselingen, het volgende onderhoud te wege brengt. ‘V. Maar, myn Heer! my dunkt ik heb veelmaal opgemerkt, dat de Vlasbouw zeer onzeeker is? A. Het zelfde Lynzaad, in gelykzoortige aarde, slegts onderscheiden door weinige dagen laater zaaijen, geeft een verschillend gewas; en niet minder ongelyk is dat, het geene, op den zelfden tyd, in wat drooger of vogtiger grond wordt geworpen! - Dit brengt den Boer menigmaal in verwarring, onzeker of hy de oorzaak in den tyd, in het Land, of veelligt in eenige onzichtbaare deelen van het Zaad moet naaspooren! V. Hoe zal hy het dan klaarder ontdekken? - op wat manier moet hy den hoek van zyn Veldakker bezaaijen, om het beste vlas te verwagten? A. Hy moet zig haasten, met dit aardappel-landGa naar voetnoot(*) | |
[pagina 267]
| |
diep door te ploegen, droog zynde, af te eggen, en zorgvuldig in achtteneemen, dat den grond van het nog overgebleevene kwaad gezuiverd wordt; want deeze voorzorg is ten hoogsten noodzaakelyk: V. En waarom moet dat met zo veel spoed geschieden? - Uit wat hoofde vermag hy den Bouwakker niet eggen, dan by droogte? A. Hier van is geene onzer Landlieden onkundig; - zy weeten, dat vroegtydig ploegen het eerste ontlookene onkruid te voorschyn brengt; dat het eggen, de noodige voedende aarddeelen, door droogte losgemaakt, van de fyne wortelveezeltjes ontbloot, en dus doet sterven, tot heil van het goede Zaad: - Indien zy nu maar in achtneemen, om deze doorgewerkte zuivere grond met vette Koemest te vermengen, zal dit, onverhinderd, aan den Vlasplant alle vereischte voedzaame kragt geeven; dit is de eerste en gewigtigste dienst, die zy daaraan kunnen toebrengen! V. Wat moeten zy al verder doen? A. Zy behooren op dezelve grond nimmer weder eenig Vlas te bouwen; - zy moeten nooit uit het oog verliezen, om, in de vroegste lentetyd, eer één éénige plant het koesterende Zonnevuur gevoelt, dit zaad aan de mildbereide schoot der aarde aan te beveelen; - haare drooge zelfstandigheid zal het behoeden voor geweldig snydende voorjaars vorst, welke steeds aan het gezaaide in de natte Veenakkeren zulk eene gevoelige schaade toebrengt: - de vette mest zal de ontbolsterde zaadkiemen vruchtbaar drenken, weeldrig doen opgroeijen, en het geringste spruitje een' gelukkigen wasdom schenken. V. Zoude men dienvolgens, deeze gevreesde rampen der vorst niet veiliger en beeter kunnen voorkomen, door in een' meergevorderden tyd te zaaijen? A. Neen, myn Vrind! Dit denkbeeld vervalt, zo ras men gaade slaat, hoe het voortreflyke Lynzaad, in het nabuurig Munsterland, op het laatste van de maand Mey, in welgevoede akkeren gebragt, schraale en slegte vruchten voortbrengt; - ook heeft de ondervinding ons alhier dagelyks daar van zeer veele proeven onder het oog gebragt. - De Boer moet standvastig betragten, dat dit werk, met het ontsluiten der Grasmaand, volbragt zy: - dan zal het vlas, op zulk een' bereiden grond, ten spyt van guure regenvlagen, waar door het weleer in het moeras verging, tot verrukking van elks oog, uitspruit- | |
[pagina 268]
| |
tende, scheut by scheut verwekken; zo zullen de ontluikende zonnestraalen den vruchtbaaren akker openen! V. Ik vertrouw derhalven, dat deze plant, op het hooge aardappelland aan mindere plagen bloot zal leggen; - dat het Vlas fyner en langer van draad zal zyn? A. Hoe zeer de kragt van dit goed beginsel, zich, aan den grond en Zaai-tyd bepaalt, moet nogthans den Akkerman, met opzicht tot het Zaad, zeer veel onderscheid inachtneemen: zonder het beste en uitgekipte Zaad, ter bekwaamer tyd in eene welbereide aarde te brengen, is het onmogelyk zich de gewenschte voorspoed te verschaffen. V. Wat zoort van Zaad moet men derhalven gebruiken? A. Het Ton Lynzaad, welke den yverigen Koopman, uit Riga en andere havens der Oost Zee, herwaards voerd, heeft, door deszelfs zwaarte en zuiverheid, den voorrang boven al het andere: - Het Zeeuwsche Zak Lynzaad, is in deugdzaamheid het naaste hier aan gelyk; - maar dat Zaad, het welke van beide deze zoorten hier te lande wordt voortgeteeld, hoe gewenscht ook den uitslag der oogst mag zyn, vervalt steeds tot eene vermindering van waarde: geen arbeid, of naarstigheid kan dat verwinnen, aangezien een byzonder luchtgestel en grond hun dat voordeel schenkt, en andere landstreeken uitsluit. - Zal derhalven de Vlasbouw wel slagen en bestendig zyn, dan moet de oplettenheid daar heen strekken, dat men, jaar op jaar, het oorspronkelyke gebruikt. - Van het Rigaas-Zaad, zal het langste Vlas; en van het Zeeuwsche, het fynste en zagtste voortkomen. V. Uw onderwys leert my, meer en meer, van welk een groot belang het is, dat den Landman de natuur der grond naukeurig leert kennen; dat hy eene onderscheide behandeling, naar deszelfs verschillenden aart, weet te schikken, dat hy zynen arbeid met alle oplettenheid regele, en de byzonderheden der zaaden naukeurig beproeve. - Doch, wat dient 'er nog al verder in acht genomen, by het groeien, rypen, plukken, en rotten van het Vlas? A. Naa alle deze oplettenheid gebruikt te hebben, met opzicht tot den grond, den tyd en het Zaad, mag men alles gerust overlaaten aan de kragt eener groeijinge, welke dan niet alleen altoos werkzaam blyft, maar ook steeds bevorderd wordt, met eene overvloedige voorjaarsregen en dauw, of de hitte des daags; die twee gezegende hulpmiddelen der Natuur: - dan is het onnoodig, dat het van | |
[pagina 269]
| |
onkruid gezuiverd wordt; alzo dit zeldzaam opkomende, naauwlyks gebooren is, of het legt daadelyk verstikt onder de weelig opgeschootene Vlasplanten: dan vereischt het geene de minste oppassing; en den Landman kan daar aan geen voordeel meer toebrengen. V. Wy worden zeer dikwyls vervoerd, om ons oordeel te geeven over zaaken, volgens den uitterlyken schyn, of gevoelige dingen; wat zal derhalven den Boer moeten in acht neemen, waar door hy het tydstip weet, wanneer deeze plant, welker voortbrengzel van zulk eene groote aangelegenheid is, uit de aarde te plukken? Waar uit is hem deszelfs volkomene rypheid bekend? A. Eene naukeurige waarneeming moet hem dat leeren! - Zo ras de Vlasplant knoppen krygt, is de groeibevordering voltooid; de buitenste bast, (gewoonlyk spyt genaamd) wordt dan veezelachtig, en wanneer gy deeze in fyne draaden af kunt schillen, moet het uitgetrokken, en ter rottinge bereid worden! V. Ter rottinge? - Wonderlyke plant! zeldzaame behandeling zedert onheugelyke tyden in alle gewesten bekend en gekweekt; welker kragt en waarde, uit een aanvangkelyk bederf moet gebooren worden, ten einde eenen ontbeerlyken dienst te doen aan het redelyke schepzel, die zelfs eene volkomene vernietiging van zyn' gebrekkelyken staat, van zyn ruw bekleedzel, moet ondergaan, om ter eeuwige volmaaking te geraaken! - Hoe groot is de Alwysheid van den Schepper, die den mensch alle deze onbekende dingen leerde, derzelver ontdekking toeliet, waar in hy, na het vertreeden van het Goddelyk gezag, zo veel belang had! A. De Natuur doet ons, door dit gewas, en al het geschapene, elk oogenblik, met nieuwe kragt, zo veele Godspraaken hooren, om het wonderbaare van deszelfs volmaakte wyze eindens te aanbidden. V. Hoedanige orde en waakzaamheid moeten wy, by dit rotten, waarneemen? A. Daar aan zyn weinige zorgen en bemoeijingen verknogt; - herhaalde proefneemingen laaten geen grond over om te denken, dat het water, ten dezen opzigte, eenige andere invloed op den Vlasplant heeft, dan het behulp ter verrotting: - Het zoute water slegts uitgezonderd: dewyl dit het Vlas wreed en hard maakt. - Men behoort zich derhalven voornaamlyk te bekommeren over den | |
[pagina 270]
| |
tyd, binnen welke het Vlas eene genoegzaame rotting verkrygt. V. Wat zyn de waare kentekenen van dien? A. De gesteltheid belet ons zulks met het bloote oog te beschouwen; waarom de gemeene ondervinding niet beter kan worden te hulp gekomen, dan met een proef te neemen, door een handvol Vlas tegens het vuur te drogen, naa dat het vyf, zes, of zeven dagen onder water heeft gelegen. V. En welk nut zal den Boer daar uit trekken? A. Zo ras de gerotte plant dus gedroogd is, behoort hy naukeurig te onderzoeken, of de buitenste bast zich met een geheel behouden draad wil laaten afschillen; dan kan hy verzekerd zyn, dat het genoegzaam is gerot; en by twyffelende omstandigheden leeren, bedacht te zyn, om het liever vroegtydig uit het water te halen, als te lang te vergeeten. V. Is het te veel rotten derhalven zo schadelyk? A. Ja voorzeker! - Dat is een onherstelbaar bederf voor het vlas; - daar door verliest het alle kragt, en behoudt geen de minste deugd of waarde; gelyk het, zonder rotting, niet kan bewerkt worden. V. Is tegens dit verzuim geen hulpmiddel te vinden? A. Het rotten der vlasplant volbragt zynde, moet het op een fris afgemaaid grasveld uitgespreid leggen, tot dat de lucht het uitgedampt, afgebleekt, en bereid heeft, om, met een Braakmes, van de buitenste harde bekleedzelen gezuiverd te kunnen worden. V. Maar wat staat den Boer te doen, als hy de buitenste bast door dit werktuig niet ontginnen kan? A. Dan moet hy het op de Bleekplaats laaten, tot dat de uitwaazeming der aarde, by beurtwisseling, met de reegenvlagen en zomerdauw, het nog ontbreekende voltooije! V. Wel aan, Myn Heer! aangezien deeze plant, en de voorgestelde behandeling, een der meest vermogende hulpmiddelen is voor de Nederlandsche Landbouw, en de daaruit voortvloeienden handel; tot welker aankweeking, alle pogingen en arbeid, meer en meer, behooren aangezet te worden; zo zal de Landman dit aardappelveld met vlas moeten bezaaien, en zig steeds, by derzelver opgroei, Uw lessen erinneren! A. Wat behoeft hy sterker prikkel! - Wie slaaft, zweet en zwoegt niet onvermoeid, als hy weet dat zyn ar- | |
[pagina 271]
| |
beid het lieve Vaderland steund? - dan bezwykt der Landlieden hart nimmer, nog hun kragt wordt afgemat door werken! - daar het heil der Maatschappye de Ziel ontvonkt, is elk yverig in dien pligt, welke de Godheid hem heeft ingeplant. V. Ik sta U dit gaarne toe; doch verlang nog betoogd te zien, hoe de vlasbouw de bevolking kan bevorderen? A. Dit is zeer gemakkelyk te berekenen! - Ik heb U aangetoond, welk een vereischte schaakel dit is in de keeten van Land- en Akkerbouw; - Van welk een groot aanbelang het wordt voor onze Kooplieden en alle Ingezetenen, dat zy alhier binnenslands dat kunnen vinden, wat vreemde gewesten leveren: - En gy zult zeer levendig bezessen, hoe het zaaijen van deeze plant, uit zichzelven, het spinnen en weeven verwekken: - Handwerken, waar door den armen werkman en zyn gezin, by de barre wintertyd, het nodige levensonderhoud verkrygt, daar anderszinds, een aantal vreemdelingen, buiten dit gemeenebest, de voortbrengzelen van duizende morgen lands wegdragende, zich met deeze hunne verdiensten in staat stellen, vrouw en kinderen te voeden, en 's Lands geringe lasten te voldoen. V. Zoude evenwel de duurte der leevensmiddelen niet te weege brengen, dat onze Boerearbeiders tot zulk een geringen prys niet kunnende werken; en des winters, ledig lopende, het leevensonderhoud verpligt zyn te kopen voor hun overgehouden Zomerloon? A. Welk eene dwaaze bevatting! - Behoeft men, ter opheldering nog aan te haalen, dat, naarmaate de arme inwoonderen van ons land, des winters, meerder dagloon verwerven, zy, des Zomers, hunnen arbeid voor geringer prys kunnen aanwenden? - Het eischt immers geen bewys, dat een verminderde prys, onder verzekering van het gansche jaar door werk te vinden, veel grooter gewin doet verzaamelen, dan het hedendaagsche hoogere loon, met tusschenkomst van werkelooze weeken: voorwaar dit vordert even min naukeuriger betooging, dan dat de alhier gehuisveste werklieden den Akkerbouw steeds verder zouden uitbreiden, wanneer zy, tot hunne verrigtingen, terwyl de felle koude de aarde sluit, een aantal vreemdelingen herwaards lokten, en deeze werkzaam hielden. | |
[pagina 272]
| |
V. Ik beken, dat deeze Uwe onderrigtingen myn vooroordeel wegnemen; en dat Gy ons grondregelen leert, waar uit wy een meer algemeene vruchtbaarheid verwerven zullen.’ |
|