| |
| |
| |
De Schilderkunst in drie Zangen. Uitgesprooken ter gelegenheid van het uitdeelen der Prijzen in de Academie der Tekenkunste te Amsteldam, door G. Brender à Brandis, Honorair Lid van dozelve Academie, enz. Te Amsteldam, by A.J. van Toll, 1780. Behalven het Voorwerk, 99 bladz. in gr. octavo.
In deeze drie Zangen stelt ons de Heer Brender à Brandis de Schilderkunst, op eene aangenaame wyze, voor oogen. De Schilder ontvangt 'er leerzaame lessen, en de Liefhebber ziet met vermaak in een kort bestek byeengebragt, het geen ter aanwyzinge van de gronden dier Kunste, en derzelver lofwaardigheid kan strekken; terwyl de Dichtkundige Leezer teffens met genoegen het oog vestigt op de schilderagtige dichtkundige uitvoering. Het onderwerp drieledig verdeeld zynde, gaat de eerste Zang over den oorsprong en de astekening; de tweede over het zamenstellen der koleuren, en de laatste over de keuze der ontwerpen, de hartstogten en den lof der Schilderkunst. Tot een staal der uitvoeringe diene in deezen zyne aanpryzing van Nederlandsche Schilders, als voorbeelden der navolginge waardig. Hy wil dat men de Schilderstukken der beroemdste Schilders zal bestudeeren, waartoe zy, die naar Italie of Frankryk trekken, by uitstek gunstige gelegenheden hebben: dan dit is de eenige weg niet; men kan ze ook hier te Lande gadeslaan; ons Vaderland levert eene genoegzaame menigte van schoone stukken, door Meesters uitgevoerd, op eene wyze, dat er ons Gewest ten boogste op moge roemen. Dit doet onzen schilderenden Dichter zeggen.
Doch weet, indien gij 't schoon van echte kleuren mind,
Dat gij geen fraaijer werk, dan binnen Neêrland vind.
Het Hollandsch kunstpenseel wijkt geen uitheemsch vermoogen,
Zoo lang dat op zijn roem van Licht en Bruin mag boogen.
De Aloudheid heeft de kunst in dit beroemd gewest,
Op Holbeen, Lucas, en haar Breugels vast gevest.
Haar wakkere van Eik heeft vaste kleur gevonden,
En 't sap der verwen met Lijnolie saam verbonden.
Dus wijkt ons Vaderland; wen 't zyn vernuften noemd,
Noch Roome, noch Parijs als 't op zijn kunstnaars roemd;
Daar 't aan Itaalje zelf de Wet heeft voorgeschreeven,
Om duurzaamheid en gloed aan elke kleur te geeven.
Dat de afgunst zelf hier spreek', maar snoode onkunde zwijg',
Als Rubens en Van Dijk hun roem ten toppunt stijgg'.
| |
| |
Dat Wouwërman, Teniers, Metzu en van de Velden,
Met Bergchem en Ostade en Potter, hier vermelden
Wat lof de Vreemdling zelf aan hunne werken geeft.
By deeze gelegenheid wyst de Dichter den oefengraagen Schilder verscheiden treffende Stukken van Nederlandsche Meesters aan; doch die allen hier op te noemen, zou dit Artykel te uitvoerig maaken; waarom wy in deezen slegts zullen bybrengen, 't geen de Heer Brender à Brandis wegens van Bergchems vreedzaame Landgezigten, en Huchtenburgs woedende Oorlogstafereelen meldt.
Van Bergehem troond den Mensch uit 't weemlend Stadsgewoel:
Maald stille Velden of, en wekt een zagt gevoel
In 't hart, dat zich met vreugd aan zulk een Land wil binden,
Daar 't oog de waare rust en vrijheid meend te vinden.
Gewis stamt zijn Penseel van eene Veldgodin!
Cijbele zelf blies hem heur hartsgeheimen in.
Dus heeft hij niet vergeefs den Heuveltop verkoozen,
Daar hy 't natuurlyk schoon, al werkend, bleef verpoozen.
Zijn meesterlijk penseel spreid daar al 't liefflijkst uit.
't Verschiet, dat in den glans van roode Wolkjes stuit,
Doet ons den Avondstond en sombre rust aanschouwen;
Wijl 't wollig Vee, geleid door weelige Landsdouwen,
Met zijnen Harder blij en dartlend stalwaards keert;
Daar de eigenaarte rust van d'eersten tijd regeert.
Gij, die voor wreeder stoffe uw Heldenborst voelt blaaken,
Tracht op het schittrend spoor eens Huchtenburgs te raaken.
Dees kunstnaar, die 't geweld des Oorlogs heeft gezien,
Zal u een echt Tafreel van eenen Veldslag biên.
Hij toond op elken trek den tint der Oorlogswoeden,
En doet een Heldenhart in ieder beeld vermoeden.
't Zij hij den zwaaren Strijd bij 't bloedig Malplaquet,
Der Fransschen nederlaag in 't helderst daglicht zet;
Os 't sterk Belgrado voor des Keizers heir doet bukken:
De daaden van Eugeen, in 't Tiental Meesterstukken,
Volmaakt naar 't leven volgt: wen 't loflijk kunstpenseel
Den slag van Hochsted maald; daar 't oog op 't schoon Tafreel
De beide Legers zelfs verwoed ziet zaamenrukken.
Hier breekt de Ruiterij, om alles te onderdrukken,
Door 't strijdend Voetvolk heen, en regt een bloedbad aan,
Wiens woede en ijslijkheén geen Leger kan weêrstaan.
| |
| |
Het slagveld rookt van 't kruid, en bloed en versche wonden.
Daar niets dan Zwaard en Vuur en Weerstand word gevonden;
De grond ligt als be zaaid met lijken, onder een;
Het donderend Canon verdooft het klaaggeween
Der half onozielde Liên, die met den dood nog martlen,
En in een stroom van bloed, met kreuple Paarden, spartlen.
Ontzachlijk Treurtoneel! dat ons op 't klaarst verbreid
Hoe 's Menschen rust, veeltijds, in Menschenoffer leid.
Gintsch zal een trotsche Stad, omringt van sterke muuren,
Den aantogt van een Heer, tot haar verderf, verduuren.
Zie daar zijn benden reeds gekoomen in 't gezicht!
En 't vreeslijk moordgeschut op Schans bij Schans gesticht!
Hier daald een graavend Rot in eenen Loopgraaf neder;
Gints springt een Tegenmijn. Waar was ooit Schouwspel wreeder?
Daar 't Bolwerk hemelhoog met zijn bewoondren vliegt,
En 't woedend Menschdom zelf in zijnen drist bedriegt.
Het gantsche Aardrijk schud: de Hemel schijnt te glimmen;
De Veldheer doet zijn Volk den stijlen wal beklimmen;
Terwijl een ander deel op Kerk en Toorens mikt,
En 't Burgerheir verbaast in 't gloeiend puin verstikt.
Men staapeld ramp op ramp: de diep gegraavne gragten
Zijn opgepropt van Lien, gewondden en geslagtten:
's Bestormers Kruid en Lood, het brandende Canon,
En woedend tegenvuur verdooven 't licht der Zon;
En doen ter naauwernood den Veldheer onderscheiden,
Die zich, door 't blinkend staal, den doortocht moet bereiden,
Gelukkig Nederland! dat zulke kunstnaars voedt,
Dat zelfs de vreemdeling hen eerd, en achten moet.
Gelukkig, dat natuur, in hunne kunsttafreelen
's Beschouwers oog en hart verrukken kan en streelen.
Maar ook, dat dit gewest, op moord noch brand belust,
De dierbre Vreê verkiest, en welvaart zoekt in rust.
|
|