draagt zorg dat dit deeg niet droogt, door het, van tyd tot tyd, altoos met regenwater, te besploeijen.
De dus bereidde stof dient vervolgens om het vaatwerk te bereiden; en hierin bestaat de geheime behandeling, welke men met de grootste zorgvuldigheid verbergt. In de bestiering van dit gedeelte is slechts een eenig man, van wien men zich met eede verzekert. Hy sluit zich op, om de stoffe af te meten; en niemand mag in de plaats komen waar dezelve gisten. Wanneer men oordeelt dat de weeking volkomen is, schikken zich de draaijer en boetseerder tot den arbeid, die hun eigen is. Zy beginnen met het deeg te bevochtigen, kneeden het op nieuw met de handen om het te verzachten, en nemen geschikte stukken tot het werk dat zy moeten vervaardigen. De draaijer ligt hetzelve op het rad. 't welk met den voet bewogen wordt, en maakt 'er ruw vaatwerk van met houten gereedschap. Hy zet het dus gevormde vaatwerk op eene plank, en stelt het aan de lucht bloot, om een gedeelte der vochtigheid te doen uitwaassemen; en wanneer het eene gevoeglyker droogte verkreegen heeft, zet hy het weder op het rad, om het voorts met zyn syner en snydender gereedschap sierlyker te draaijen. Hy doopt dan yder stuk in het water, en ligt het vervolgens in eenen plaasteren vorm, waarvan hy het de gedaante doet aanneemen, door 'er zachtjes met een spons over te wryven, en op deze wys bevinden zich alle dezelfde soort van stukken van dezelfde hoogte, en hebben dezelfde afmeeting.
De arbeid van hem, die de afbeeldingen maakt, is zoo langduuring niet, maar vordert meer bekwaamheid, om dat de bootseerder wel moet weeten te teekenen en beeldsnyden. Hy heeft, even als de draaijer, vormen, om het deeg in te drukken; en na het 'er eenigen tyd in te hebben laaten droogen, trekt hy 'er zyne gevormde figuren uit. Indien hy ze 'er niet geheel uit kan krygen, vereenigt hy de stukken met porseleindeeg, in het water geweekt, en voltooit ze voorts met kleen yvoren gereedschap, een penseel en eene spons. De vormen, waarvan hy zich tot deezen arbeid bedient, moeten door eenen bekwaamen beeldhouwer gemaakt worden, en uit verscheide stukken bestaan, die allen genommerd moeten zyn om hunne plaats te kennen; want indien zy slechts uit een of twee stukken bestonden, zouden de figuren niet uit de holte kunnen komen, en in het uitneemen uit den vorm breeken. Indien men eenige versierzels aan het vaatwerk en de figuren wil maaken, als uitwendige bloemen, bladerwerk en vruchten, moet men dezelven byzonderlyk vormen, en ze met geweekt deeg vasthechten. De werkman, hier mede belast, moet kunnen eindigen, zonder het werk van den beeldhouwer te bederven, en de schoonheden van het ontwerp te verliezen.
Ter bereiding vanhet vernis, (welker naam de Scheikundigen geeven aan het verglaasd dat het Porselein bedekt,) gebruikt men een gedeelte vandezelfde stoffen, dat is de kwarts, de scher-