In een Leergedicht zyn wel de voorwerpen gemeenelyk boven de zinnen verheven, en in hoogere spheeren bepaald; maar zy worden 'er egter in zinnelyke beelden gekleed; wysgeerige gedagten worden 'er zinlyk uitgedrukt. Alhoewel het Leergedicht dan geen, volkomen zinlyke reden is, het blyft egter zinlyk, en dit kan, voor my, hieromtrent, genoeg zyn, alzo niet weinige Kunstregters het weezen van een Gedicht in de Fabel stellen, en de Leergedichten buiten het getal der Gedichten sluiten.
De Satiren of Hekeldichten zyn te beschouwen als Leergedichten; zy hebben dus het zelfde regt als dezen, en bovendien nog dit voorregt, dat in de Satire gemeenlyk verdichte persoonen tot Helden moeten dienen, welken dezelve dus zinlyker maaken dan het Leergedicht.
Een Herderszang schildert den aangenaamen toestand der zogenoemde goude eeuw, of der eerste geruste waereldsjaaren. Niets is zinlyker dan de daar in voorgestelde voorwerpen; niets heeft eene bekoorlyker magt dan de bevindingen van 't aangenaame vermaak der velden en bosschen. De uitdrukking stemt daarin mede met de bevindingen overeen, welke onze zinnen van de hier voorgestelde dingen hebben. Gevolglyk zyn in de Herderszangen voorwerpen, erkenning en uitdrukking zinlyk.
Thans kan ik eindelyk het bewys geven over myne verklaaring van een Gedicht. - De Herderszang, de Satire, het Leergedicht, de Ode, het Bly- en Treurspel, het Heldendicht, zyn volkomen zinlyke redens. Daar zyn geene andere Gedichten buiten dezen: en bygevolg is ieder Gedicht een volkomen zinlyke reden. Alle de eigenschappen van deze Gedichten zyn in die van een volkomen zinlyke reden opgeslooten; en dit is de inhoud van het weezenlyke derzelver: gevolgelyk is een volkomen zinlyke reden het weezenlyke van een Gedicht.’
Aan dit bewys hegt de Hoogleeraar Curtius nog een tweede, waarvan hy den zaaklyken inhoud aldus opgeeft. - ‘Het weezen der Dichtkunde is noch in de gebondene schryfwyze opgeslooten, noch in de navolging der natuur, noch in de verdichting, noch in de begrippen, welken Bacon, Gottsched en Britinger daar van hebben. Gevolgelyk is geen één van deze begrippen het waare: maar zy allen zyn deelen en eigenschappen van een Gedicht, en zy vloeijen gezamentlyk uit het begrip van een volkomen zinlyke reden. Dat geene, waaruit alle eigenschappen voortvloeijen, is het weezen der dingen; by gevolg is eene volkomen zinlyke reden het weezen eens Gedichts’. - Zyn Ed. ieder deezer stellingen, nopens de bepaalingen van andere Kunstregters, aangedrongen, en daar uit zyn bewys opgemaakt hebbende, sluit zyne Verhandeling, met de beantwoording eeniger tegenbedenkingen, welke by bezeft dat door zommigen ingebragt zouden kunnen worden, maar die van geen groot gewigt zyn.
By deeze ontvouwing van het weezen en het waare begrip der