Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 154]
| |
Verzameling van onuitgegeevene Stukken, tot opheldering der Vaderlandsche Historie, opgezogt, byeengebragt en met eenige aanmerkingen opgehelderd, door Mr. P. Bondam, Prof in de Rechten te Utrecht, en Historieschryver van Gelderland. Derde Deel. Te Utrecht by B. Wild 1780. Behalven het Voorberigt en den Inhoud 321 bladz. in gr. octavo.Agtervolgens het geen ons de Hoogleeraar Bondam, in 't Voorberigt voor dit derde Deel meldt, staat de waardy deezer Verzamelinge, welker nuttig gebruik wy reeds een en anderwerf aangeduid hebben, in stede van te daalen, nog meer te ryzen. Zyn Ed. naamlyk meldt ons, met dankbaare erkentenis aan zyne Begunstigers, dat hem, van onderscheiden zyden, zo van der Steden wegen als van byzondere Liefhebbers onzer Vaderlandsche Geschiedenissen, gulhartig verleend is, het inzien en gebruiken veeler oorspronglyke Stukken, die tot nog min of meer onbekend gebleeven waren, of tot welken altans de vrye toegang voorheenen niet verleend was geworden. Dit vermeerdert zynen reeds grooten voorraad nog op eene aanmerkelyke wyze, en stelt hem dus in staat, om aan deeze en geene byzondere voorvallen des te meerder lichts by te zetten. Aan deezen ruimeren voorraad is men hier terstond verscheiden Stukken in dit derde Deel verschuldigd, waardoor het, niet, gelyk de Hoogleeraar zig voorgesteld had, loopt, tot aan 't einde van 't jaar 1577, maar slegts tot in de maand October van dat jaar; nadien het anders te zeer uitgedyd zou hebben. Het behelst dus, in vervolg op het voorgaande Deel, een aantal van Papieren, welken inzonderheid betrekking hebben, tot de verdere gemaakte schikkingen der Staaten, terwyl men alleszins op zyne hoede was, tegen Don Jan, tot dat men eindelyk, in de maand October, alle onderhandelingen met Don Jan afgebroken, en den Aartshertog Mathias tot algemeenen Landvoogd ontbooden had. Verscheiden byzonderheden daar toe behoorende worden door deeze stukken opgehelderd; tevens verleenen ze hier en daar licht aan tusschenkomende voorvallen, inzonderheid aan de Utrechtsche Geschiedenissen van die dagen, tot dat de Prins den Staaten van Utrecht satisfactie gave, en de Staaten van Holland en Zeeland dezelve bekragtigden. Onder deeze laatstgemelde soort van Stukken, vinden wy | |
[pagina 155]
| |
een Papier, 't welk den Hoogleeraar aanleiding geeft, om nader aan te dringen, 't geen hy alvoorens aanged uid heeft, wegens de werkzaamheid van den Prins, ter bevorderinge van zyne bedoelde verbintenis der nabuurige Provincien; 't welk ons hier op wat bepaalder doet stilstaan; te meer daar wy 'er voorheen insgelyks van gewaagd hebbenGa naar voetnoot(*). - Het Geschrift, waarop wy oogen, is een Protest der Utrechtsche Canunniken Johan van Renesse en Johan de Castro, van den 1 Augustus 1577, waarin ze betuigen expresselyk te protesteeren, soe verre als daer yetwes geconcludeert soude mogen worden in den Capittele of Staten, 't welck enichsins soude mogen tenderen tot prejudicie van hot heylige Catholycque gelove en de Religie, oft behoorbycke onderdanicheit van Syne Mat.; dat zy daerinne geensins en dencken te consenteren, ende daeromme nyet van meeninge en syn, altoes te compareeren. Dit Stuk doet de Hoogleeraar Bondam van eene Aantekening vergezeld gaan, in welke zyn Ed. aantoont, wat den Canunnik Johan van Renesse, (dien men niet verwarren moet met den beroemden Voorstander van Vryheid en Godsdienst, Jan van renesse van Wulven, Heer van Wilp,) met zynen Mede-Canunnik Jan de Castro, aanleiding gegeeven heeft, om dit Protest te doen. ‘Zo ras Don Jan, (zegt hy,) tot dien onvoorzigtigen stap gekomen was, om zig op den 24 July deezes jaars van 't Kasteel van Namen meester te malten, maakte zulks (ik bediene my van de woorden van Bor, X.B. bl. 256.) een seer grooten roepe, verslagentheyt ende alteratie in de herten van eenen yegelicken, ende lieten gheheel vallen de hoope, die sy soo onlangs te vooren op synen persoone ghehadt hadden, vreesende, dat er een veel felder, bitterder ende wreeder oorloge ontstaan soude dan daer noch oyt geweest was. Vader Witlem, wiens snedigheid van geast, en behendigheid in het beleiden der zaaken, zig altoos in de neteligste omstandigheden, en in onvoorziene toevallen, op het luisterrykste vertoont, en doet zien, had zo dra niet te Enkhuisen, alwaar Hy zig toen bevondt, deeze tyding ontfangen, of hy voorzag ligtelyk de gevolgen, welke uit deeze onbezonnene daad van Don Jan noodzakelyk moesten voortvloeijen. Had Hy te vooren reeds, eene en andere reize, getragt de Nabuurige Provincien met zig en zyne Hollanderen en Zeeuwen nader en naauwer te vereenigen, ten einde, indien de Vre- | |
[pagina 156]
| |
de van Gend, en de vereeniging der Algemeene Staaten, by een of ander toeval mogte verbroken of kragteloos worden, om als dan, door middel van zodanig een nader verbond, dies te beter bestand te mogen zyn tegen den overmoed der Spanjaarden; thands scheen het Hem de regte tydsomstandigheid te zyn, dm zig de verslagenheid en vreeze, waarin deeze Landen, door die onderneeming van Don Jan, op 't onverwagtste gebragt waren, ten nutte te maken; en dus aan dezelven te doen zien, de noodzakelykheit van eene zodanige Vereeniging tusschen de Nabuurlanden. Ten dien einde heeft Hy op den 29 July, en dus aanstonds na het ontfangen van die tyding, naar Gelderland afgezonden, Will. van Zuylen van Nievelt, en Leonard Casenbroot. Zie hier voren No 9. bl. 49. Uit het voorstel, het welk die gemelde Afgevaardigden, uit naam van Orange, op den 3 Augustus, ter Staatsvergadering van Gelderland gedaan hebben, en 't geen alhier onder No 18 in zyn geheel geplaatst is, kan niet alleen de waarheid van dit ons gezegde, gelyk wy ook reeds in onze Redenvoering over de Unie pag. 95-98, of bladz, 86-89, der Vertaling, opgemerkt hebben, ten vollen blyken; maar wy zien 'er tevens uit, dat Oranje, niet door geheime onderhandelingen, gelyk de Heer a. 's gravezande, in navolging van anderen, in zyne uitgewrochte en alleszins lezenswaardige Verhandeling, de Unie van Utrecht herdacht, bladz. 57 verhaalt, maar door openlyke bezendingen uit zynen naam de noodzakelykheid van eene nadere Vereeniging niet alleen aan Gelderland, maar ook aan de andere Nabuurige Gewesten, heeft tragten te betoogenGa naar voetnoot(*), - Hebben | |
[pagina 157]
| |
nu de andere naastliggende Landen en Gebuuren, een gelyk Advertissement, als Gelderland, van syne Furstelyke Genade ontfangen, gelyk die Afgevaardigden met zo veel woorden in hun Voorstel betuigen; dan is het meer dan waarschynlyk, ja genoegzaam zeker, dat ook de Staaten van Utrecht te deezer tyd een gelyk Advertissement, 't zy by een Brief, 't zy by eene plegtige bezending, van den Prins ontfangen zullen hebben. Of schoon nu wel, voor zo veel ik weet, dienaangaande in de als nog voor handen zynde Staatsregisters van Utrecht, van den 29 July tot den 6. Augustus, geen aantekening gevonden wordt, (waarover men zig niet behoeve te verwonderen,) is het niettemin zeker, dat men in dien tusschentyd eene Staatsvergadering binnen Utrecht gehouden hebbe. Dit blykt niet alleen uit dit Protest van Renesse en de Castro, als mede uit de Stukken onder No. 12 en 14 geplaatst, maar wordt ten vollen zeker, wanneer men opmerkt, dat op den 2 Augustus, en dus, des anderen daags na dit Protest, Johan Bogart en Frederik Uteneng, door de Staaten van Utrecht aan die van Gelderland afgezonden zyn geweest, welke ook reeds op den 4 Augustus ter Staatsvergadering aldaar opening van hunnen last gedaan hebben, gelyk zulks een en ander blykt uit de Extracten van het Landdags Reces, als mede-uit het Antwoord, door die van Gelderland op hun voorstel gegeeven, onder No. 15 en 20 geplaatst. Ee- | |
[pagina 158]
| |
ne bezending nu van zodanigen aart kon immers niet geschieden, dan na voorgaande beschryving en raadplegingen der Leden van Staat. - Indien wy nu verder in aanmerking neemen, dat deeze twee Canunnikken, en vooral de eerste; zig altoos, voor zo ver men uit de nog overgeblevene egte Stukken van dien tyd kan afnemen, betoond hebben, niet alleen als yverige voorstanders van den Roomschen Godsdienst, maar ook als zeer Spaanschgezind, en tegen de party van Oranje vooringenomen; in zo verre zelfs, dat deeze Jan van Renesse, wanneer reeds het werk van de Nadere Unie byna zyn volle beslag had gekregen, zig niet ontzien heeft, met Jacob Cuinretorf, Hendr. van Medenblik en anderen, nog eene uiterste poging te doen tegen het ondertekenen derzelve, door de hand te leenen aan 't opstellen van een geschrift, tegen het ingaan en ondertekenen der Unie; waarom hy ook, nevens zyne medemakkers, als toen, door de Regeering deezer Stad Utrecht, in hegtenis genomen is geweest, gelyk wy reeds getoond hebben in onze Redenvoering over de Unie, pag. 138, of bladz. 127 der Vertalinge. - Indien men, zegge ik, dit in opmerking neemt, zal men met weinig moeite kurmen begrypen den zin en meening van dit Protest. - Oranje namelyk had, 't zy door brieven, 't zy door Afgezondenen, (mogelyk door dezelven, welken naar Gelderland stonden te vertrekken, en hunne reis derwaarts uit Holland over Utrecht op Nymegen zullen genomen hebben, en dus, by hun doortrekken door deeze Stad, op den laatsten july of eersten Augustus, een dergelyk voorstel alhier kunnen gedaan hebben,) aan de Staaten van Utrecht doen vertoonen de noodzaaklykheid, om zig onderling tegen de aanslageh van Don Jan te beveiligen. Hy had, naar alle gedagten, hetzelfde, of een diergelyk, voorstel aan de Staaten van dit Gewest laaten doen, als aan die van Gelderland eenige dagen laater uit zynen naam ook geschied is. Men had, door menigvuldige kunstenaryen der tegenpartye, voor als nog weeten op te houden het afdoen der Satisfactie, en tot dus verre zig, volgends de Pacificatie van Gendt, niet weder begeeven onder 't Gouvernement van den Prins. Het onverwagte innemen van 't Kasteel van Namen door Don Jan had niet alleen eene groote verslagenheid verwekt onder de welmeenenden, maar hun ook de oogen doen openen, om op alle mogelyke wyze voor hunne veiligheid te zorgen. Dit voorval had over- | |
[pagina 159]
| |
zulks veroorzaakt, het verzoek der Hopluiden en Burgery deezer Stad aan de Staaten op den laatsten July gedaan, om binnen 6 of 8 dogen het nemen van Satisfactie van den Prins ten einde te brengen, met bygevoegde bedreiging, dat, by faulte van dien, zy zelve handen aan 't werk zouden slaan, en die zaak afdoen. Hierby kwam het voorstel van Oranje om zig te verklaren, of, in geval een nieuwe oorlog door deeze onderneeming van Don Jan mogte ontstaan, en de Algemeene Unie daardoor verbroken worden, zy als dan niet vermeint en zyn haar zelven te voegen met zyne Furstelyke Genade, ende die van Hollant ende Zeelant, tot conservatie van de Pacificatie van Gendt, mitsgaders de wettige Vryheid des Vaderlands, met de oude gerechtigheden ende privilegien von dienGa naar voetnoot(*). En, zo ja, is het ten uitersten ook waarschynelyk, dat het verdere verzoek van den Prins daarin zal bestaan hebben, om, uit naam der Staaten, eenige af te zenden naar Gelderland, ten einde aldaar met gemeen overleg de middelen te beramen, om onder de naburige Landen eene nade e vereeniging, en onderlinge correspondentie tegen alle onverhoopte toevallen op te rechten. - Renesse en zyn medemakker de Castro voorzagen ligtelyk, dat in deezen omloop van zaaken, en tydsomstandigheden, de Prinsgezinden ter Staatsvergaderinge deeze twee stukken met alle magt zouden doordringen; zy twyfelden niet, of verscheiden Leden van Staat, of schoon anders gezind, zouden zig, uit vrees voor oproer van de Burgery, niet durven verzetten, tegen het verzoek derzelve, om van 't werk der Satisfactie een einde te maken. Zy voorzagen derhalven, dat ter Staatsvergadering deeze twee stukken met meerderheid van stemmen zouden doorgedrongen en besloten worden, gelyk ook werkelyk geschied is. Zie No. 14 en 19. - Dit geschiedende, begreepen zy zeer ligt, dat de Onroomschen meer en meer veld zouden winnen; en, wanneer men zig eens weder onder 't Stadhouderschap van Oranje begeven had, voorzagen zy ook, dat de Prins, ten minsten by oogluiking, den Onroomschen, tot het oefenen van hunnen Godsdienst, eene meerdere vryheid zoude vergunnen. Zy begreepen tevens, dat, zo men met den Prins en zyne Hollanders en Zeeuwen ten eenre, en met die van Gelderlant, en andere Nabuuren, ten anderen zyde, eene overeenkomst tot onderlinge hulp en onderstand | |
[pagina 160]
| |
tegen de onderneemingen van Don Jan kwam te treffen, en men dus eene nadere vereeniging onderling aangong, waarop voornaamlyk het verzoek, van eenigen naar Gelderlant af te vaardigen, zag, dat daardoor niet alleen hunne partye verzwakt, maar tevens ook de gehoorzaamheid, aan den Koning verschuldigd, en het gezag van zynen Stadhouder, meer en meer verminderd zoude worden. - Indien men in dit daglicht de zaak beschouwt, zal men gemaklyk reden kunnen geven, waarom zy in dit Stuk expresselyk protesteren, soo verre in den Capittele of Staten yetwes mogte geconcludeert worden, 't welck eenichsins soude mogen tenderen tot prejudicie van de Catholycque Religie, oft de behoorlycke onderdanigheit van syne Mojesteit. Door welk protest zy ongetwyfeld zig hebben zoeken te dekken, zo, by verandering van tyden en zaken, de Spaansche Partye, en Don Jan, weder mogten boven dryven.’ |
|