Spectatoriaale Schouwburg. Negende Deel. Te Amsterdam by P. Meijer, 1780. In octavo 331 bladz.
Het drietal Tooneelstukken, in dit Deel vervat, heeft zyne gevalligheid in het leezen, daar ieder Stuk, van een verschillenden aart, in de uitvoering zeer wel geregeld is, en eene verscheidenheid van wel getroffen characters voorstelt. - Minna van Barnhelm of het Krygsmans geluk, een Hoogduitsch Tooneelspel, behaagt door de verwarring, en de gelukkige ontknooping. Julie, een Hoogduitsch Burgerlyk Treurspel, is geschikt om het hart te treffen; daar Julie de rampzalige gevolgen eener gevestigde Liefde, door den hardnekkigen tegenstand haares Ooms, die haaren Vader ophitst, ondergaat; en eindelyk, toen men alle zwaarigheden scheen te boven gekomen zyn, haaren Minnaar, door zyne onbedagte woede, tegen een gewaanden mededinger, doodlyk gekwetst vindt; 't welk haar in ylhoofdigheid den geest doet geeven. En de Man naar de Klok, eindelyk, een Hoogduitsch Blyspel, is een vrolyk Stukje, dat ons het character van eenen, die tot buitenspoorigheid toe naauw gezet is, op zyne gewoone leevenswyze, geestig afschetst. Men leere dien Heer Orbil eenigermaate kennen uit een gedeelte van zyn gesprek, tot zyne Dogter Wilhelmina, over haaren Minnaar Valerius.
Myn Heer Valerius kan wel een minnaar voor u zyn; maar hy is daarom geen schoonzoon voor my. De ongeregeldheid zelve. Hy staat op, als 't hem in 't hoofd komt; om zeven, om agt, om negen uur. Ook heeft hy niet, gelyk andere braave luiden, vaste koffy- en vaste theedagen. Neen; hy weet pas een halfuur vooraf, of hy thee of koffy drinken zal. 's Middags schikt hy zig maar naar zyn honger. Hy gaat om twaalf, om één, om twee uur aan tafel, en eet niet 't geen voor ieder dag, volgens 's lands instellingen en loffelyke gebruiken, past, maar 't geen zyn hospes opdischt. Ik geloof dat 'er menig zondag voorbygaat, zonder dat hy roode kool eet. Misschien weet hy zelfs niet, dat de woensdag en vrydag, 't geheele koningryk door, vischdagen zyn. En zo als hy waakt, zo slaapt hy ook. Heden om tien uur 's avonds zit hy aan de Ombretafel; en morgen om denzelfden tyd ligt hy te bed.
Neen, neen. Myn Heer Valerius, gy zyt goed aan 't hof, daar men van dag nagt, en van nagt dag maakt; maar niet in een ordentelyk mans huis. Gy weet, hoe ik leef, Wilhelmina. Ik staa op; niet om dat ik uitgeslaapen heb, maar, om dat het zes uur is. Ik gaa aan tafel; niet, om dat ik honger heb, maar om dat het twaalf slaat. Ik begeef my ter rust; niet om dat ik slaaprig ben, maar om dat het tien uur is. Ik weet, wat ik, als 't God be-