Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEconomische Liedjes, uitgegeven door E. Bekker, Weduwe A. Wolff, en A. Deken. In 's Graavenhaage, by J.v. Cleef 1781. Behalven het Voorwerk, 232 bladz. in gr. octavo.Economische Liedjes zegt hier, naar de Voorreden ons leert, zo veel als Liedjes van Economisch maakzel, of Nederlandsche Verzen, by manier van Liedjes, van Inlandsche Stoffen gemaakt. Onze Noordhollandsche Dichteressen hebben zig, volgens haar zeggen, aan 't Weefgetouw geplaatst, en eene Fabriek opgeregt, ter vervaardiginge van Liedjes van Inlandsche Stoffen, zo gemaakt, dat zy ook door gemeene Burgerluidjes gebruikt kunnen worden. Het thans voor den dag gebragte is haare eerste aflevering; en zo haar Fabriek een goeden aftrek heeft, zullen zy aan 't | |
[pagina 122]
| |
werk blyven, om meer voorraad te leveren. - Wy vertrouwen dat dit wel gelukken zal; men kan uit de bewerking genoegzaam zien, dat ze zeer wel geschikt zyn tot deezen arbeid; en de wyze op welke zy haare stoffen, zo ten aanzien van scheering en inslag als van patroonen, verwerken, beantwoordt eigenaartig aan den smaak der Natie; voor zo verre dezelve nog niet verbasterd is; ja wy vleien ons zelfs, dat haar arbeid eenigzins zal kunnen strekken, om die verbastering tegen te gaan, en den ouden Vaderlandschen smaak te doen herleeven. 'Er slaa geluk toe! de nieuwe Fabriek trekke veeler gunst! en zulks moedige onze Weeverressen aan, om op den duur keurig te arbeiden; op dat de Inlandsche Fabriek door geen broddelwerk een kwaaden naam kryge! - Met andere woorden gezegd; onze Noordhollandsche Dichteressen geeven ons hier eene verzameling van Dichtstukjes, op zodanig eene wyze ingerigt, dat ze met vermaak gezongen kunnen worden; en indiervoege opgesteld, dat ze, terwyl ze aan verstandiger kunnen behaagen, ook voor 't Gemeen vatbaar zyn. De onderwerpen zyn verschdlende, doch alle betrekkelyk tot gewoone burgerlyke omstandigheden; en derzelver behandeling strekt steeds ter aanspooringe tot eenen eerlyken en Godsdienstigen wandel. Zo wel de keuze als de uitvoering verdient aanpryzing; wy verwagten de erkentenis van de Natie, en gevolglyk nog meer Stukjes van die natuur. - Tot eene proeve deezer Liedjes, dienen de volgende trekken uit de zingende Werkmeid, zynde het Stukje wat te langGa naar voetnoot(*) om het hier geheel over te neemen. Met den aanvang beschryft zy gansch natuurlyk den gelukkigen staat van Dienstboden, welken, gezond en vrolyk hun werk verrigtende, een gerusten slaap genieten, tot dat Mevrouw vroegtydig de schel trekke; wanneer zy, wel gesteld, hun ontbyt met smaak nuttigen, en voorts aan den arbeid gaan. Hierop laat zy zig aldus hooren.
Wy doen ons huiswerk met vermaak;
Wat zyn wy 's middags graag!
De honger geeft aan 't voedzel smaak;
Hoe sterk is onze maag!
| |
[pagina 123]
| |
Hoe dikwils zeg ik: ‘goede God,
Die in den hemel woont,
Wat hebt ge in 't schikken van myn lot
Uw gunst aan my getoond!’
Wy hangen wel van andren af,
Dat doen ook ryke Liên:
Mevrouw kan weleens stroef, en straf,
Maar ook wel vriendlyk zien.
Ik geef haar nimmer kwaad bescheid,
Maar zwyg, en ga myn gang:
En denk: ‘'t Is maar een haastigheid,
Haar prutlen duurt niet lang.’
Ik heb maar weinig leets ontmoet,
Schoon dienstbaar van myn jeugd,
'k Zeg dikwils: ‘Fy, gy hebt het goed.’
Ik schuur en schreb met vreugd.
'k Las gistren nog, by 't scheemrend licht,
Deez' les die PETRUS gaf;
‘Gehoorzaamheid is steeds uw pligt,
Uw Heer zy zagt of straf.’
En als men 't alles wel beziet,
En gaat van huis tot huis,
De grooten hebben 't meest verdriet,
En kwellingen, en kruis.
'k Heb steeds de zuini gheid betragt,
In huisraad, spys en drank:
Van al wat slegt is my gewagt;
'k Weet dit myn Moeder dank.
Ik word van braave lien bemind,
En schoon ik dienstbaar ben,
Ik heb 't in huis gelyk een kind;
't Geen ik met dank erken.
Toen ik myns Moeders huis verliet,
Pas vyftien Jaartjes oud.
Sprak zy: ‘Myn kind vergeet toch niet
Wat gy hier hebt beschouwd.
| |
[pagina 124]
| |
Wees trouw van mond, wees zoet van aart,
Steel tyd, noch spys, nog wyn:
Zo gy u hier voor niet bewaart,
Kunt gy niet eerlyk zyn.
Spreek altoos waarheid, wees opregt,
Haat loosheid en gevlei,
Vergeet niet, wat een ander zegt,
't Geen u uw Moeder zei.
Wees willig, werkzaam, heusch en trouw;
Schen nooit den goeden naam
Van uwen Heer of uwe Vrouw,
Op dat ik my niet schaam'.’
Voorts geeft zy eene beknopte loflyke beschryving van haare Ouders, en gewaagt, met een vrolyk vooruitzigt, van haar kort aanstaand huwelyk; tevens aanduidende, dat zy haare kinders, indien ze dezelven mogte verkrygen, met vergenoegen tot den dienstbaaren staat zal schikken; als weetende dat 'er zo wel dienstbooden als Heeren en Mevrouwen moeten zyn; 't welk haar haar gezang dus doet vervolgen. ‘Elk, die getrouw zyn pligt betragt
In zynen levensstand,
Leeft ook tot nut van zyn geslagt,
En ook voor 't Vaderland.
De mensch is 't, die zyn plaats vereert,
Maar niet de plaats den mensch.’
Dit heeft my myn Mevrouw geleerd;
Ik vond die les naar wensch.
Ik plaats, zo God my 't leven laat,
En myn verstand bewaart,
Myn kindren in den Dienstbren staat,
Die weinig zorgen baart.
En blyft myn man gezond en frisch,....
Myn man! hy is 't nog niet:
Nu 't zy daar meê zo als 't dan is,
Dan vrees ik geen verdriet,
Die dankbaar leeft, die leeft te vreên.
Vooral wat God hem gaf:
Zo gaan myn daagjes vrolyk heên,
Zo zinge ik tot aan 't Graf.
|
|