deelen van 't hoofdzaeklyke, van 't geen ons de Autheur desaengaende in zyne Voorreden meld: dat wy het geschiktste middel oordeelen, om een duidelyk denkbeeld van den aert dezes Werks te vormen.
Ene aendachtige beschouwing van veler Volkeren verbasterde denkwyzen, in zaken van den Godsdienst, met het invoeren veler verrichtingen en plegtigheden van hunne eigen uitvinding, noopt ons, gelyk de Autheur aenvanglyk opmerkt, om te onderzoeken, wat toch zommigen kan bewogen, om zo onbestaenbaer met de waerdigheid hunner eigen nature te handelen. Dan zullen wy hier in slagen, zo behooren wy, zegt hy, te letten op de volgende byzonderheden.
‘I. Wij moeten onderzoek doen na de oorzaaken, welken aanleiding gaven tot die verrigtingen en plegtigheden van menschlijke uitvindinge; en door dezelve te vergelijken met den staat van 't Menschdom, en de Eigenschappen van het Godlijk Opperweezen, zullen wij eenigermaate reden kunnen geeven van derzelver bestaanlykheid.
II. Wij behooren agt te geeven, welke de begrippen waren van het Volk, 't welk dezelve omhelsde, wegens dat gewigtig Vraagstuk in de Godgeleerdheid, de Voorwaarden onzer aanneeminge bij de godheid, 't welk, in zekeren opzigte, als het heerschende beginzel van den Godsdienst in 't algemeen kan worden aangemerkt.
III. Wij moeten zodanige plegtigheden beschrijven, die in haaren eigen aart onbestaanbaar en ongerijmd zijn, op dat de Leezer moge opmerken, het onderscheid tusschen dezelve, en de eenvoudigheid der zuivere Euangelische plegtigheden, welke, als een gedeelte eener Godlijke Openbaaringe, ingerigt zijn, om de menschen in dit leeven tot deugd, en in de toekomende waereld tot gelukzaligheid te leiden.
IV. Ten laatste moeten wij zodanige zedelijke gevolgen afleiden, uit onze berigten aangaande de verschillende Godsdiensten, als dienen kunnen om den Leezer aan te spooren, tot de betragting van Deugd en Godzaligheid, als het grootste sieraad des menschlijken leevens, de regelmaat der Zeden, en de zekere grond van altoos duurende heerlijkheid.’
Dit is het algemene Plan van een Werk, waerin de Schryver bedoelt ene beknopte en duidelyke ontvouwing van alle de Godsdiensten der onderscheiden Volken in de Waereld te geven, zonder zich, door enige Gezindheids-