Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 102]
| |
Proeven op Plantgewassen, enz. door J. Ingenhousz, M.D., Hofraad, enz. enz. Uit het Engelsch vertaald, door J.v. Breda, M. Dr. Veertigraad te Delft. Eerste Deel. Met Plaaten. Te Delft, by E.v.d. Smout en J. de Groot Pz. 1780. Behalven het Voorwerk en den Bladwyzer, 288 bladz. in groot octavo.Voor eenigen tyd deelden wy in ons Mergelwerk mede, het algemeen berigt, dat de Heer Ingenhousz gegeeven heeft, nopens den uitslag zyner Proefneemingen op Plantgewassen, ontdekkende derzelver zonderlinge eigenschap, om de gemeene Lucht te zuiveren in den Zonneschyn, en dezelve te bederven in de Schaduwe, en geduurende den NagtGa naar voetnoot(*). Uit het diestyds gegeeven berigt heeft men gereedlyk kunnen opmaaken, dat dit Stuk wel eene nadere opmerking verdient; en vordert dat kundige Liefhebbers dien uitslag door verdere proefneemingen toetzen. De Heer Ingenhousz, zelve hier van overtuigd zynde, heeft daarom ook dit onderwerp met alle naauwkeurigheid uitvoerig behandeld, en een Geschrift gemeen gemaakt, het welk ons dit stuk in deszelfs zamenhang en gevolgen, naar 't oordeel des Schryvers, ontvouwt, met uitdruklyke meldinge der Proeven, en verklaaringe van 't geen men in 't doen van Proeven deswegens in agt heeft te neemen. En 't is dit Geschrift, in de Engelsche taal opgesteld, het welk de Heer van Breda, door zyne zugt voor de beoefening der Natuurkunde bekend, in de Nederduitsche spraak overgebragt heeft, waarmede hy zynen Landsgenooten, der Engelsche taale niet magtig, geen geringen dienst bewyst. Hier door tog stelt hy hen in staat, om deeze ontdekking, door één onzer Landsgenooten eerst nagespoord, (want het is eene nieuwe ontdekking, en de Heer Ingenhousz is een Nederlander, in onze Republiek gebooren en opgevoed,) recht te leeren kennen, verder na te vorschen, en op nader ondervinding ten algemeenen nutte te doen dienen; daar ze zig niet slegts in de bespiegeling bepaalt, maar tevens geschikt is, om invloed te hebben op de menschlyke zamenleeving. In de Voorreden, van den Vertaaler, en die van den Autheur, vindt men een beknopt verslag van den voortgang | |
[pagina 103]
| |
der proefneemingen, zo op de verschillende soorten van Lugt in 't algemeen, als wegens den invloed der Plantgewassen op de Lugt in 't byzonder. Wyders van 't geen den Heer Ingenhousz voorts aanleiding gegeeven heeft, om dit laatste Stuk verder te onderzoeken, en, ter dier gelegenheid, het opgemelde aanmerkelyke vermogen der Plantgewassen op de Lugt des Dampkrings te ontdekken; waarvan zyn Ed. ons in dit Werk eene uitvoerige onderrigting verleent. Hy verdeelt het zelve in twee Boeken; welker eerste geschikt is, om ons des Autheurs stelling en verdere gevolgen, uit zyne ontdekking afgeleid, te ontvouwen; terwyl het tweede ons de Proeven zelven voordraagt, waar op die stellingen en gevolgen grootlyks steunen; en op welken zyn Ed. zig in 't eerste Boek, ter staavinge van zyn gezegde, beroepen heeft. Na eenige voorafgaande aanmerkingen over de natuur van de Bladeren der Planten en derzelver gebruik, mitsgaders nopens de verschillende soorten van uitvloeizelen, uit de onderscheiden deelen der Planten; verklaart hy ons de manier om de gedephlogisteerde Lugt van de bladeren der Planten te verkrygen, als mede hoe de uitwaasseming dier Lugt, in onderscheiden Planten, zeer verschillend zy. Gemerkt nu de hier bedoelde Proeven, daaromtrent te neemen, gesthieden, door middel van de Plant in eene vles met water te steeken, en dezelve in eene plaats te stellen, daar zy door de Zon wel verlicht wordt, zo vindt hy 't raadzaam eenige bedenkingen deswegens voor te komen, of af te wenden. Deze dus in het water uitgewaassemde Lugt is, zegt hy, geen Lugt uit het water zelve; ook bestaat die Lugt niet, in dien zuiveren staat, in de zelfstandigheid der bladeren, maar wordt alleen uit de bladeren afgescheiden, wanneer zy eene zuivering ondergaan heeft. Verder toont hy aan, dat de voortbrenging dier Lugt toe te schryven is, niet aan de warmte der Zonne, maar, voornaamlyk, zo niet alleen, aan het Licht; en ten laatste doet hy zien, dat men in geenen deele hebbe te twyfelen, of die werking der bladeren, welke men ontdekt als zy in 't water gestoken worden, ook wel plaats hebbe, als ze zig in hunnen natuurlyken stand bevinden. - Op de voorstelling hiervan volgt wyders eene reeks van waarneemingen, op verschillende Plantgewassen, en derzelver uitwerkingen, in onderscheiden omstandigheden; die de Autheur met nevensgaande aanmerkingen opheldert, ter ontvouwinge van 't geen men daar uit heeft af te leiden. Het desaangaande ge- | |
[pagina 104]
| |
zegde komt, in 't zaaklyke overeen, met het bovengemelde berigt van den uitslag zyner Proefneemingen, waarom wy ons over die byzonderheden niet verder zullen uitlaaten. Alleenlyk komt het ons, ten gevalle veeler Leezeren, niet ondienstig voor, nog ééne deezer Waarneemingen afzonderlyk te melden; die gemaklyk nagegaan kan worden, en aan dit onderwerp licht byzet, ook voor zulken die zig juist niet op deeze soort van oefening toeleggen. Ze betreft de uitwerking van leevende Planten, die in eene kamer gehouden worden; waarover de Heer Ingenhousz zig aldus uitlaat. ‘Alhoewel ik van gedagten ben, dat het houden van weinige Planten in kamers zeer onverschillig is voor de gezontheid der menschen, die 'er in leeven, is het echter voor ons van belang, de uitwerkzelen, welke Planten waarlyk op de lucht van eene kamer hebben, te kennen; op dat wy het gevaar, van 'er te veel by één te brengen, zouden vermyden. De invloed der Planten op de lucht vaneene kamer, in welke zy gehouden worden, verschilt in den nacht van dien, welken zy by dag op dezelve hebben. By dag kunnen de Planten iets toebrengen tot zuivering van de lucht der kamer, indien zy zo geplaatst zyn, dat zy al het licht van de Zon, dat mogelyk is, ontvangen. Wanneer zy zo geplaatst zyn, dat zy den rechtstreekschen invloed van de Zon niet ontvangen, maar echter vry van eenige schaduw zyn, schynen zy in 't geheel geenen invloed, noch om de lucht der kamer te verbeteren, noch om die te vervuilen, te hebben. - Maar wanneer zy geplaatst zyn in een gedeelte van de kamer, dat verre van de vensters af is, en zy dus zeer beschaduwd zyn, kunnen zy de lucht van de kamer min of meer onzuiver maaken; naar maate van haare grootte, en van het meerder of minder licht, dat op de plaats valt, daar zy staan. - By nacht zyn zy volstrekt geneigd om de lucht te vervuilen, voornamelyk wanneer zy bloeijen. - Ik sta gereedelyk toe, dat eenige weinige Bloempotten niet veel goeds of kwaads kunnen doen; maar ik herinner my, in eene kamer verscheide Orangeboomen gevonden te hebben, tot cieraad; en, schoon ik my toen verbeeldde, dat de lucht van de kamer voor gezond gehouden moest worden, meen ik nu evenwel dat zulke tot cieraad dienende Plantgewassen gantsch niet als onverschillig kunnen aangemerkt worden; ten zy ze zeer klein zyn, en de kamer | |
[pagina 105]
| |
zeer ruim ware. Op geenerleie wyze zou ik dulden, dat zy, by nacht, in eene kamer, daar eene zieke was, gehouden wierdenGa naar voetnoot(*). Eene Plant, in een glazen vles opgeslooten, en naby het venster in eene kamer geplaatst zynde, zo dat zy de Zonnestraalen ontvangt, zal de lucht van de vles beter dan die | |
[pagina 106]
| |
van de kamer maaken; daar nogtans eene diergelyke Plant, in dezelve kamer, in eene beschaduwde plaats, de lucht van de vles slechter dan die van de kamer maakt. - Indien men, na weinige uuren, de proef omkeert, zettende de Plant, die by het venster stond, in de schaduw, en die, welke in de schaduw stond, by het venster, zal het tegengestelde plaats hebben: te weeten, de lucht van de vles, welke verbeterd was geweest, zal slechter bevonden worden, dan de lucht van de kamer; en de lucht van de vles, die besmet was geweest, zal bevonden worden, weder hersteld te zyn: en die aanmerkelyke eigenschap der Planten kan, op de zo evengezegde wyze, in weinige uuren aangetoond wordenGa naar voetnoot(*).’ Voorts behelst dit eerste Boek, na de aangeduide waarneemingen op de Plantgewassen, eenige aanmerkingen over het toetsen van de goedheid der Lugt; over de groote veranderingen, waaraan de Lugt van den Dampkring, uit verschillende oorzaaken, onderhevig is; als mede over de natuur der Lugt, die uit de oppervlakte onzer lichaamen voortkomt. En hierop wordt dit gedeelte beslooten, met eene samentrekking van 't hoofdzaaklyke, dat ons het voorgedraagene leert, en verdere aanmerkingen, die daar toe, mitsgaders tot het voortzetten der onderzoekinge van dit onderwerp, betrekking hebben. | |
[pagina 107]
| |
Hier by komen dan wyders, in het tweede Boek, de Proeven zelve, op welken de voorheengemelde Waarneemingen gevestigd zyn, en die grootlyks ten grondslage strekken van alles, wat de Heer Ingenhousz nopens dit onderwerp voorgedraagen heeft. In de opgave deezer Proeven gebruikt zyn Ed. de uiterste naauwkeurigheid; zo dat de Lief hebbers 'er door in staat gesteld worden om dezelven insgelyks te neemen, of andere Proeven van die soort te doen; ten einde de zynen, en zyne daaruit afgeleide stellingen en gevolgen, op de kragtigste toets te brengen. Ter meerdere bevorderinge hier van geeft hy, buiten en behalven de onderrigtingen, welken hy hier en daar, by voorkomende gelegenheden, in 't eerste Boek, reeds medegedeeld heeft, met den aanvang, en in 't slot van dit tweede Boek, een gezet verslag van de handelwyze, van welke hy zig bediend heeft, in 't onderzoeken en toetzen der verschillende soorten van Lugt, en van welke men gebruik kan maaken, om op de naauwkeurigste en vaardigste wyze de gemeene Lugt ter toetze kan brengen; ten einde over de gezondheid eener Landstreeke te kunnen oordeelen. - By die gelegenheid geeft ons de Heer Ingenhousz eene, met de daartoe noodige Plaaten, uitgewerkte beschryving van den nieuwen Eudiometer van den Heer Fontana; welke alle andere werktuigen van die natuur in naauwkeurigheid overtreft; en met de verbetering, door den Heer Ingenhousz daaraan toegebragt, by uitstek geschikt is, om de gesteldheid der Lugt te leeren kennen; dat veelligt van een uitgebreid nut in Natuur- en Geneeskundige onderzoekingen kan worden. Wyders verwagt men, binnen weinig tyds, een Vervolg van 's Mans naspooringen omtrent dit onderwerp; het welk als een tweede Deel deezes Werks, op nieuw verscheiden keurige en gewigtige ontdekkingen aan de hand zal geeven; gelyk af te neemen is, uit het berigt, dat zyn Ed. aan den Heere van Breda heeft medegedeeld, en door deezen in zyne Voorreden geplaatst is geworden; met belofte van de overzetting deezes Vervolgs, zo spoedig als mogelyk is, werkstellig te zullen maaken; 't geen de Lief hebbers met verlangen te gemoet zien. |
|