waartoe behoort, de Ontleedkunde, de Physiologie; de kennis der Ziekten, derzelver kentekenen, de Geneeskunst, de Artsenykunde, de Scheikunst, de Artsenybereiding, de Chirurgie en de praktyk der Geneeskunst. Eindelyk (4.) De Wysgeerte, welke ontvouwt, de Redenkunst, de Zedekunde, de Natuurkunde, de Bovennatuurkunde en de Wiskunst. - Hier aan volgen
II. De Vrye Kunsten, die uit den Geest voortkomen, welken in vyf Classen verdeeld worden. (1.) De twee wegwyzers in de Vrye Kunsten, de Spraakkunst en de Redenaarkunst. (2.) De Fraaie Kunsten, die negen in getal zyn; de Welspreekendheid, de Dichtkunst, de Zangkunst, de Schilderkunst, de Graveerkunst, de Beeldhouwkunst, de Bouwkunst, de Uitspraakkunst en de Danskunst. (3.) De Kunsten van Beroep, te weeten, de Oorlogskunde, de Zeevaard en de Handel. (4.) De oefenende Kunsten, naamlyk, het Paardryden, Schermen, Voltigeeren, Worstelen, Zwemmen, Schieten, Vernuftige- en Hazard-Spellen. En eindelyk (5.) de twee Ydele Kunsten, welken zyn de Waarzeggery en Toverkunst. - By deezen komt
III. De Letterkunde, die alleen van het geheugen afhangt, waartoe behooren, (1.) de Historische Weetenschappen, als daar zyn, de Verdichtzelkunde, de Tydrekening en de algemeene Historie. En (2.) De Taalgeleerdheid, welke in zig vervat, de Oudheidkunde, de Penningkunde, de Diplomatica, de Statistica, de Reiskunde, de Aardrykskunde, de Genealogie, de Wapenkunde en de Taalkennis.
IV. Ten laatste neemt de Autheur nog in agt de Handwerkkunst, die door 't vernuft en de noodzaaklykheid uitgevonden zyn, door de beoefening geleerd, en door de Ambagtslieden waargenomen worden; welken hier, naar derzelver verschillende oogmerken, tot vier hoofdsoorten gebragt worden. (1.) Handwerkkunsten, welken tot voeding der Menschen dienen, naamlyk, de Landbouw, de Jagt, de Vlsschery, de Vogelaary en de Bereiding der Spyzen, Dranken en dagelyksche Benoodigdheden. (2.) Zulken, die tot kleeding van den Mensch strekken, te weeten, de Weefkunst, de arbeidzaamheden die tot de kleeding der Mannen en Vrouwen behooren, de Verwery en de Leêrbereiding. (3.) Zodanigen, die betrekking hebben, tot des Menschen Woonplaats, als daar zyn, de Bouwing, en Verciering of Meubileering der Wooningen. Waarby dan (4.) nog komen, de Handwerkkunsten, die tot de Zamenleeving dienen, onder welken in deezen be-