Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe vryheid der Scheepvaart en des Koophandels der onzydige Volken in den Oorlog, volgens het algemeene en Europische Volksrecht, als ook naar de verdragen beschouwd. Te Utrecht by de Wed. J.v. Schoonhoven, 1780. Behalven het Voorwerk 231 bladz. in groot octavo.In een Land als het onze, welks bloei grootlyks afhangt van de Scheepvaart en den Koophandel; en in omstandigheden als die, waar in wy ons bevinden, daar onze Scheepvaart en Koophandel, terwyl wy de Onzydigheid behartigen, door den Oorlog, tusschen andere Mogendheden ontstaan, sterk belemmerd worden, valt het hier bovengemelde onderwerp natuurlyk in overweeging, by alle de geenen, die 's Lands welzyn ter harte neemenGa naar voetnoot(*). 't Kan derhalve der Natie niet dan gevallig zyn, dat een bekwaam Man | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
zig opzetlyk verledigt, om dat Stuk nauwkeurig te onderzoeken; en zyne ryplyk overwoogen gedagten deswegens gemeen te maaken, gelyk in dit Geschrift geschiedt; welks inhoud ten overvloede getuigt, dat men deszelfs Opsteller en zynen arbeid, met het hoogste regt, in dat licht mag beschouwen. Hy stelt zig voor, de vryheid der Scheepvaart en des Koophandels indiervoege te overweegen, dat zyn Geschrift te gelyk strekke, tot eene proeve eener geschied- en regtskundige ophelderinge der geschillen, tusschen de oorlogende Mogendheden en onpzydige Staaten, wegens den vryen Zeehandel: 't welk deeze Papieren van des te uitgebreider nuttigheid maakt. Ze zyn dus niet beperkt binnen de tegenwoordige omstandigheden, maar brengen ons het voorheen gebeurde onder 't oog, en leiden ons op tot het toekomende; als behelzende eene beschouwing der Regtsgronden, waarop de oorlogende Mogenheden hunne beperkingen door vryheid tot nog gevestigd hebben; en eene overweeging der Regtsgronden, waar van men zig, ter afwendinge van de onheilen, welken daaruit voortgesprooten zyn, in 't vervolg behoorde te bedienen: dat veelligt eene mindere of meerdere aanleiding, tot regtmaatiger inrigtingen, zou kunnen geeven. Het belang van ons Vaderland, en de inzigten van den Schryver, gepaard met de oordeelkundige behandeling van dit onderwerp, loopen hier zamen, om onze Vaderlandsche Leezers te beweegen, tot eene oplettende doorbladering van dit leerzaame Geschrift. Het vangt aan met eene naspooring van het Byzondere Europische Volksregt, als onderscheiden van het Algemeene Natuurlyke Volksregt; welk onderscheid hoofdzaaklyk hier op uitkomt. Het Algemeene, gegrond op de onveranderlyke Natuurwetten, is betrekkelyk tot de algemeene omstandigheden der Volkeren: waartegen dit Byzondere, op willekeurige grondstellingen gevestigd, slegts zyne betrekking heeft, tot schikkingen, welken de Kristenvolken in Europa, met eene algemeene inwilliging, als regels van hun gedrag omtrent elkander, door de gewoonte gewettigd, en als regels van eene verbindende kragt aangenomen hebben. Dus bestaat het Byzondere Europische Volksregt, in zekere gebruiken en gewoonten, welken de Volken en Staaten in ons waerelddeel onder elkander ingevoerd hebben. Onze Autheur de willekeurigheid en veranderlykheid van dit Regt, met de daar uit voortspruitende gevolgen, by de daadlyke verandering van het zelve, waaruit zelfs een oud en nieuw Europisch Volksregt gebooren is, gadegeslaagen hebbende, merkt deswegens ten laatste nog aan: dat men, als dit byzondere Volksregt omtrent een zeker geval zwygt, of onzeker en twyfelagtig is, tot het algemeene natuurlyke Volksregt te rug moet keeren. - Op deeze beschouwing van het Volksregt, laat hy voorts volgen zyne aanmerkingen over de Onzydigheid, over de Vryheid der Zee, en over den Handel in 't gemeen. - Na 't ontvouwen hier van, als voorafgaande Stukken, die in de eerste plaatze eenige opheldering vorderen, komt | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
onze Schryver tot de hoofdzaak zelve, en bepaalt zig ter overweeginge van de vrye Scheepvaart en den Koophandel van onzydige Volken in den Oorlog, naar het Algemeene Volksregt. Het geen hy deswegens bygebragt heeft, vat hy, om alles met een opslag van het oog te kunnen zien, aan 't einde deezer afdeelinge, te zamen, in de volgende korte stellingen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ieder deezer Regten heeft de Autheur beweezen door 't Algemeene Volksregt bepaäld te zyn; met wederlegging der voornaamste stellingen van hun, die, de regten der oorlogenden te verre uitstrekken, en hun alles tegen allen veroorlooven. Tevens ter loops aangemerkt hebbende, dat het Europische Volkregt, in verscheiden opzigten, hier van afwykt, zo verledigt hy zig voorts om gezetter na te gaan, wat hieromtrent van tyd tot tyd stand gegreepen heeft. Zulks doet hem eerst kortlyk het oog vestigen op de geweldige maatregels die zommige oude Volken in dit geval genomen hebben, op de wetten der Roomsche Keizeten desaangaande, en wel byzonder op de Bullen der Pausen, die het verkoopen en leveren van krygsbehoeften, aan de ongeloovigen, ten strengste verbooden. En hierop, zegt hy, ‘is het vervolgends in Europa een gewoonte geworden, dat de oorlogende Mogendheden onzijdige volken verbooden, hunnen vijanden zulke waaren toe te voeren, met bedreiging, dat zij dezelve, in geval van overtreeding van dit verbod, zouden neemen, en als goede buit aanhouden. De uitoeffening van dit, het algemeene Staats- en Volksrecht wederspreekend, recht, heeft des te minder tegenstand gevonden, daar de Europische Volken het, in de handelverdragen tusschen hen geslooten, als een algemeene grondstelling aangenomen, en daarin zeer naaukeurige lijsten | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
der waaren gesteld hebben, die in den oorlog, in zoo verre zij naar de landen en havens van de vijanden der een of andere oorlogende partij gevoerd worden, verbooden zouden zijn.’ Ter nadere ontvouwinge van dit algemeene voorstel levert hy ons verder eene lyst van de handelverdragen der Europische Mogenheden tot op den tegenwoordigen tyd, met nevensgaande aanmerkingen wegens derzelver inhoud, overeenkomst of verscheidenheid in 't algemeen, en derzelver byzonderheden, die bovenal van gewigtigen gevolge zyn. By uitstek heeft men hieromtrent gade te slaan, een onderscheid tusschen de oude en nieuwere handelverdragen, dat, in zekeren zin, een oud en nieuw Europisch Volksregt te wege gebragt heeft, met betrekking tot vyandelyke goederen, schoon anders geen verbooden waaren, in onzydige Schepen. In vroegere dagen hield men zig gewoonlyk aan den regel, ‘dat vyandlyke goederen, in Schepen van onzydigen gevonden, verbeurd; en dat integendeel de waaren van onzydigen, in vyandlyke Schepen gevonden, vry waren.’ Dan zints het midden der voorige Eeuwe heeft men veelal vastgesteld, ‘dat een onzydig Schip de gantsche laading, t zy geheel of gedeeltelyk den vyand toebehoorende, vry maakt; en dat integendeel een vyandlyk Schip met de gantsche laading, al behoorde dezelve aan onzydigen, verbeurd is.’ Volgens het oude regt ziet men alleen op den eigenaar der Waaren, en volgens het nieuwe regt alleen op den eigenaar van het Schip. Uit deeze opgegeeven handelverdragen leidt onze Autheur voorts af, in hoe verre het Byzondere Europische Volksregt onderscheiden zy van het Algemeene Natuurlyke Volksregt, en de handelvryheid grootlyks beperkt hebbe. Hieraan hegt hy wyders een beknopt verslag van eenige merkwaardige geschillen, die tusschen de oorlogende en onzydige Mogenheden, wegens de Scheepvaart en koophandel, geduurende den oorlog, ontstaan zyn. In 't opstellen van dit gedeelte heeft de Schryver de voornaamste hier toe betrekkelyke gevallen, van den laateren tyd, en wel inzonderheid de geschillen van Groot Brittanien, zo met Pruissen als met de Nederlanden, kortbondig opgehelderd, met aanwyzing van de wederzydsche gronden, en beoordeeling van dezelven. Eindelyk schikt de Autheur de laatste afdeeling van dit zyn Werk, tot het byeenverzamelen van eenige Mengelaanmerkingen, over den vryen Handel, die zomwyl den onderdaanen der oorlogende Mogenheden is toegestaan, en over de onderhouding der regten van onzydige Staaten, ten aanzien des Handels in oorlogstyden. Ons onder het oog gebragt hebbende de gevaarlyke omstandigheden van de Scheepvaart en den Koophandel door den oorlog, van ondsher, meldt hy ons, hoe veele Mogenheden nu en dan, door byzondere handelverdragen, die onheilen verminderd hebben; terwyl hy ons tevens doet zien, dat 'er nog veele overblyven, die insgelyks geweerd kunnen worden, en welker weering de billykheid ten kragtigste vordert. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Op het aandringen hier van sluit hy ten laatste dit Geschrift, met het volgende voorstel, ter meerdere beveiliginge van den Zeehandel. ‘Om den zeehandel, welks bevordering thans een der gewigtigste belangen van alle aan de zee grenzende Staaten is, de mogelijkste zekerheid in den oorlog te verzorgen, zoude het een groot voordeel voor hunne Overheden zijn, wanneer dezelven een algemeen recht der zeeoorlogen lieten opstellen, waarin de rechten der oorlogenden omtrent onzijdige koopvaarers naauwkeurig bepaald, en te gelijk hunne te verregaande aanmaatigingen tegen dezelven paalen gesteld wierden. Daar alles, wat de oorlogende tegen de Koopvaardijschepen van onzijdige volkeren, onder den voorgewenden naam van volksrecht, bedrijven, naamelijk de opbrenging en aanhouding der verboden en vijandlijke Waaren in onzijdige, gelijk onzijdige Waaren in vijandlijke schepen, door het algemeene volksrecht volkomen afgekeurd wordt; zoo zoude het niets dan rechtmaatigheid zijn, onzijdige volken en Kooplieden hunne door eenen rechtmaatig geweld ontroofde natuurlijke rechten weder te geeven. De inwilliging der magtigste Zeemogenheden zoude hier het hoofdzaaklijkste zijn. Maar kan men van hunne grootmoedigheid en menschenliefde wel verwachten, dat zij liever van de oogschijnlijke billijkheid afwijken zullen, dan een wel onbillijk recht, in welks bezit zij echter eeuwen lang geweest zijn, verdedigen zouden? Zoo al, bij ongeluk, dit het geval niet zijn mogt; zoo zoude men zich moeten vergenoegen, dat de zoo veele moeilijkheden met zich voerende oude gewoonte, om onzijdige Schepen, wegens de daarin gelaaden vijandlijke waaren, in de open zee, aan te houden, te doorzoeken en te neemen, afgeschaft, en de nieuwe, naar welke wij Schip vrij goed maakt, doorgaands, en door alle Europische mogenheden, aangenomen wierd. Daar door zoude de hebzugt der kaapers paalen gesteld worden. Zij zouden van onzijdige Schepen verder niets, dan de vertooning der Passen en Zeebrieven, eischen, en dezelve geenzins kunnen bemagtigen, noch in eenige haven ter gerechtlijke onderzoeking kunnen voeren. De ter zee handelende onderdaanen van onzijdige Staaten zouden het groot voordeel daarvan hebben, dat zij hunnen weg onverhinderd mogten voortzetten, zonder zich door de Admiraliteits gerechten der oorlogenden in langduurige en kostbaare rechtshandelingen in te laaten, uit welke zij nimmer zonder een merklijk verlies komen. In 't bijzonder zoude zulk eene nieuwe inrichting de Duitsche Ryks en andere Hanzee-Steden voordeelig zijn, welke het meest in oorlogstijden lijden, wijl het hunne overheden aan de zeemagt ontbreekt, door welke zij beschermd zouden kunnen worden. Zo al de oorlogenden, door deeze verandering der grondregels en gewoonten, de aanspraak op vijandlijke waaren in onzijdige Schepen verliezen; zoo wordt nogthans dit verlies, door de hun daar tegen toegestaane aanhouding der waaren van onzijdigen in vijandlijke Schepen, vergoed; en zij behouden boven dien het recht ter | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
wegneeming van krijgsbehoeften, die zij in onzijdige Schepen vinden, die naar vijandlijke landen en havens bestemd zijn. Daar het algemeene volksrecht hen noch het een noch het andere veroorloft; zoo is het een groote toegeevenheid van de zijde der onzijdigen, het toe te staan, en het als een offer der noodzaaklijkheid aan te merken, in welke zij zich bevinden, om van twee kwaaden, die niet te gelijk vermeeden kunnen worden, het kleinste te kiezen. 't Is in de daad voor onzijdige Staaten ten uiterste smertelijk, dat zij zich gedwongen zien, zulke harde wetten, zoo nadeelig voor hunne achtbaarheid en de handteering hunner onderdaanen, te erkennen; welke aan den anderen kant den oorlogenden tot groot voordeel strekken; wijl zij daardoor in 't bezit van zulke rechten gekomen zijn, op welke zij anders geen aanspraak hadden kunnen maaken. Hiermede konden deeze zich des te meer vergenoegen, daar zij het kleinste, de onzijdigen het grootste, deel der Europische magt uitmaaken. Het stemt met de rede en met de billijkheid veel meer overeen, dat waare en ontwijfelbaare rechten der meesten, boven de slegtgegronde en twijfelachtige aanmaatigingen der minsten, gesteld worden, inzonderheid daar die, door de bepaaling hunner rechten, veel verliezen, en deeze, door de uitbreiding hunner aanmaatigingen, veel winnen. De zaak van hun, die zich toeleggen om een nadeel af te wenden, is altyd meer begunstigd, dan die derzulken, die een zeer groot en buitengewoon voordeel, ten nadeel van een ander, zoeken.’ |
|