Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 41]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.De Characterkunde van den Bybel, door A.H. Niemeljer, Leeraar der Wysbegeerte en der fraaije Letteren op de Hooge School te Halle. Uit het Hoogduitsch vertaald. Tweede Deels, Tweede Stuk. Te Amsteldam by J. Doll. Behalven de Bladwyzers, 304 bladz. in gr. octavo.In dit gedeelte komen ons weder verscheiden characters voor, betrekkelyk tot de geschiedenis van Moses, tot het voorgevallen onder Josua, en in de dagen der Regteren. De Heer Niemeijer ontvouwt dezelven, even als de voorigen, met ene oordeelkundige oplettenheid, die aen deze en gene byzonderheden, nopens veler bedryven aengetekend, niet weinig lichts byzet, voor zo veel ene naeuwkeurige beschouwing van het charactermatige het geschiedkundige opheldert. Daer dit nu, by uitstekendheid, met opzicht tot ene Natie, ten rechten verstande van derzelver Historie, te stade komt, zullen wy, by deze gelegenheid, in stede van op byzondere characters staen te blyven, den Lezer mededeelen, het geen ons hier onder 't oog gebragt word, wegens de algemene gesteldheid van 't Israëlitische Volk, in de dagen der Regteren, die men, in 't lezen van dat gedeelte hunner Geschiedenisse, behoort gade te slaen. ‘Daar is, zegt onze Autheur, misschien niet één boek in 't Oude Testament, 't geen hem, die gewoon is alles naar éénen meetstaf te meeten, zo veele zwaarigheden veroorzaakt, als het geschiedboek der Rechteren. Het is eene verzaameling van gebeurtenissen, waaronder byna niet één is, welke niet van deeze of geene zyde beschouwd, aanstootelyk zyn moet voor eenen Leezer, die gewoon is aan eene christelyke denkwyze en beschaafde volksgewoonten. By hem die dit niet ondervindt, is zekerlyk éénen van deeze drie gronden de oorzaak: of hy denkt in 't geheel niets by het leezen, en dit is wel het geval by den grootsten hoop; of hy onderdrukt elke twyfeling, elke zwaarigheid, welke men zich by elk ander boek, behalven den Bybel, zoude veroorlooven, uit vrees, dat men alte veel | |
[pagina 42]
| |
vryheid mogt gebruiken: of men beschouwt het boek uit het waare oogpunt, waarvan ik aanstonds nader spreeken zal, en ontduikt op die wyze den meesten aanstoot. Willen wy recht oordeelen over dit geschiedboek, dan moeten hier, geloof ik, de byzondere omstandigheden en de toestand des volks, waarby die daaden geschied zyn, in eenen hoogen graad in aanmerking genomen worden. Men moet terug denken, hoe weinig het volk geduurende zulk eene lange reis by mogelykheid heeft kunnen gevormd worden; hoe zeer het hart door de geduurige oorlogen, door de inderdaad wreede verövering van het land Canaän, is verhard geworden; dat deugd en eer alleen bestaan hebben in de kracht van den arm, onvertzaagdheid tegen den vyänd en uitroeijing der verdrukten. Zolang dit eene stipte gehoorzaamheid jegens de bevelen van God was, die als de hoogste Opperheer het recht heeft, om over het leven der menschen te gebieden, kan men over de zedelykheid niets zeggen; want zy handelden werklyk volgens hunnen pligt. Maar zodra de baatzucht zich met hunne bedryven paarde; zodra zy, naar maate zy meer of minder nut van hunne vyänden konden hebben, dezelven verschoonden of verdelgden, en hen nu niet meer als vyänden van den waaren God, als verstoorders van den reinen godsdienst, als volken, die door ongehoorde gruweldaaden tot de straffe ryp geworden waren, maar slechts als hunne byzondere vyänden aanmerkten, wierd hun gedrag ondeugend. Misschen is 'er veel verwarring in die geschiedenis geraakt, dewyl men dit onderscheid, het welk in den hoogsten zin charactermaatig is, niet heeft opgemerkt. Het komt my voor, dat hier hetzelfde geval plaats heeft, gelyk by een heir, 't welk voor de belangens van 't vaderland en van zynen Monarch de vyänden moet beöorlogen. Niemandt vindt daarïn by den tegenwoordigen, zekerlyk zeer onvolmaakten, staat des menschelyken geslachts, iets onrechtvaardigs. Maar wanneer dit zelfde heir zich van zynen leidsman ontslaat, rooft en plondert, waarby het zyn eigen voordeel vindt, en spaart wanneer het door geschenken omgekocht wordt, wanneer het niet meer voor het vaderland, maar voor zyne byzondere belangen strydt - noemen wy dit dan niet in den hoogsten graad onëdelmoedig? Zodanig is 't gelegen met de Israëlieten. Zo lang Josua leeft, zo lang misschien ook nog het grootste gedeelte des volks bestaat uit dezulken, die mede ooggetuigen geweest zyn der daaden van dien waardigen opvolger van Moses, blyft Jehovah de eenige God, dien men aan- | |
[pagina 43]
| |
bidtGa naar voetnoot(*). Maar wanneer deezen, om in de taal des Bybels te spreeken, tot hunne vaders verzaameld zyn, komt 'er een ander geslacht op, het welk Jehovah vergeet, niet meer denkt aan de werken, die hy ten besten van hunne vaders gedaan heeft, en wegzinkt in den dienst der afgoden der volken die door hen overwonnen zyn, in den dienst van Baäl en Astaroth. - Hoe natuurlyk was 't niet, dat deezen de overhand verkreegen, dat zy een volk, 't welk eerst sedert een' korten tyd in het land was, 't welk zich veilig oordeelde, 't welk zich zelfs door huwelyken in de naauwste verbintenissen met hen ingelaaten, 't welk in de bedwelming van wellust en overvloed zich en zynen God vergeeten had, de voordeelen, welke zy misschien behaald hadden, zeer gemakkelyk uit de handen zouden wringen! Hoe natuurlyk was 't, dat zy, de zwakke zyde van Israel kennende, elke gelegenheid zouden omhelzen, om zich wederöm te ontdoen van een juk, 't welk hen nu reeds te zwaar was geworden. Wanneer ik deeze omstandigheden als geheel natuur yk opgeef, dan spreek ik daardoor het verhaal van 't boek der Rechteren niet tegen, het welk getuigt, dat het misnoegen van God de oorzaak geweest is, dat Israel onder de hand van zyne vyänden gebragt was, dewyl het Jehovah verlaaten hadGa naar voetnoot(†). Het is niet goed, dat wy gewoon zyn God alleenlyk dáár te zien, waar eene buitengewoone gebeurtenis geschiedt, even alsöf hy niet in de allernatuurlykste gevallen, zo wel als in de zeldzaamsten, medewerkte. Hy laat toe dat zyn volk van de vyänden onderdrukt wordt, om dat het zyne hulp niet waardig is. En hoedanig is dan de staat der nieuwe inwooneren van (anaän ten tyde der Rechteren? Omtrent deeze: Men vergeet de weldaaden van Jehovah; zyne wet wordt óf in 't geheel niet, óf zeer onvolmaakt waargenomen; het volk ondervindt zyne nieuwe vryheid en misbruikt dezelve; de afgodische volken worden geduld, en aangemerkt als afhangelingen van Israël's magt; men leert hunne levenswyze, men leert hunne ondeugden; zy worden onverschillig | |
[pagina 44]
| |
omtrent de afgodery, dewyl zy die dagelyks zien, en het zinlyke, het vleyënde voor de booze neigingen des harten, 't welk daarby plaats heeft, de mindere dwang, met opzicht tot de bevreediging van den lust tot zondigen. werkt eindelyk zelfs eene doorslaande neiging tot den afgodendienst. Het ééne geslacht verleidt het ander; welhaast zyn alle de bosschen der afgoden vol van zodanigen, die tevooren aanbidders van den waaren God waren; huwelyken vermengen de Natiën, en maaken 't dies te moeijelyker, om zich wederöm uit deeze onzichtbaare netten te trekken. Hoe verregaande het verval der zeden omtrent dien tyd geweest is, kan men wel niet met eene volmaakte zekerheid bepaalen; het schynt my echter zeer waarschynelyk, dat men in dien tyd reeds gewoon was aan de schrikkelykste buitenspoorigheden, welke volgens de geschiedenis by de feesten deezer afgoden gepleegd wierden. Zy hebben nog het Character van de onbeschaafdste ontmenschte tyden. Is dit zo, dan waren de nakomelingen van Abraham in dien tyd reeds de snoodste booswigten; zy offerden hunne zoonen op aan zodanige goden, die zy zelven hadden verdicht; zy verbrandden hunne dochtersGa naar voetnoot(*), en gaven zich over aan de onnatuurlykste zonden van wellust, ter eere van dezelvenGa naar voetnoot(†). Op die wyze verliest het volk alle zyne sterkte, geeft de eene kracht na de andere in de handen der vyänden, wandelt in eene gedachtenlooze bedwelming, en ziet zich eindelyk eensklaps weder in de zwaarste slaverny. Wanneer dan eindelyk het juk alte zwaar drukt, komen de afvalligen weder tot inkeer, zy ondervinden het, wiens nulp zy moeten derven, roepen tot hem, dien hunne vaders zo dikwerf als den genadigen, barmhartigen, goedertierenen gevonden hadden, en worden weder gered. Maar in hoe verre zal ons dit alles naar de waare standplaats leiden, uit welke het boek der Rechteren moet beschouwd worden? Ik zoude denken, in meer dan éénen opzichte! In de eerste plaats, verklaart de groote ruuwheid en onbeschaafdheid, waarïn het volk is weggezonken, ons ook de ruuwheid der zeden, welke wy in dit boek ontmoeten. Zoude het niet onnatuurlyk zyn, zoude het niet aanloopen tegen alle historische waarschynelykheid, wan- | |
[pagina 45]
| |
neer wy in eenen tyd, gelyk die is, welke wy zo even beschreeven hebben, zeer groote edele mannen en ook diergelyke daaden ontdekten; wanneer 'er in zulk een' tyd een zuivere godsdienst heerschte? Vervolgens, wat is de geheele bedoeling, of de eigenlyke verdienste van deeze zogenaamde Rechters? Geene andere, dan dat zy door heldendaaden uitmunten, en even daaröm de toevlucht des volks zullen worden, het welk zy lucht gemaakt hebben. En daartoe behoort doch zekerlyk niet, dat zy allen noodzaaklyk oprechte, gemoedelyke menschen zyn moesten, die deugd en godsdienst beminden. Voorts, is 't ligt te begrypen, in zulk een toestand, waar in het volk zich bevond, wanneer inzonderheid zekere zonden, voornaamelyk de onderdrukking van den onschuldigen, en een bloedige wreedheid, zulk eene dagelyksche gewoonte geworden zyn, als zy by ons, God zy gedankt, zeldzaam, en, dewyl zy zeldzaam zyn, verfoeilyk worden. Eindelyk, kan men uit de tyden van zulk eene woeste onkunde geene volkomen zekere geschiedenis verwachten. Geene volkomen zekere, zeg ik, doch daarom is zy nog geen verdichtsel, maar wel eene geschiedenis gekleed naar den smaak dier eeuwe, uitgedoscht met veele volksmeeningen, misschien ook in liederen van dien tyd bezongen; en dus vergroot in de boeken der helden ingelascht.’ |
|