Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLeerredenen over de Bergpredicatie van Jesus Christus, door J.S. Vernede, in leven Bedienaar des Goddelyken Woords, in de Walsche Gemeente, te Amsterdam. Uit het Fransch vertaald, door J.G. Thin van Keulen. Eerste Deel. Te Amsterdam by J. Allart 1780. Behalven het Voorwerk 429 bladz. in gr. octavo.'s Heilands Bergpredicatie, een gewigtig onderwerp, als behelzende het hoofdzaeklyke der Euangelische Zedenleere, in verscheiden byzonderheden ontvouwd, word ons in deze Leerredenen met ene juiste oordeelkunde verklaerd, en met ene nadruklyke ernst ter betrachtinge aengedrongen. Dit eerste Deel gaet over de zestien eerste verzen des vyfden Hoofdstuks van 't Euangelie van Mattheus; en behelst zodanig ene behandeling van de daer in voorgestelde leeringen, dat lezers van een goeden zedekundigen smaek, die wenschen dat gezond Verstand en manlyke Godsvrucht zich altoos in 't ontvouwen der Zedeleere | |
[pagina 46]
| |
mogten verenigen, het verdere vervolg met verlangen te gemoet zullen zien. - Gemerkt het omtrent deze Bergpredicatie wel byzonder in aenmerking komt, tot hoedanige persoonen dezelve ingericht zy, zo hebben wy 't niet ongeschikt geoordeeld, by den aenvang van 't gewagen dezer Leerredenen, den Lezer te melden, 't geen de Eerwaerde Vernede desaengaende bybrengt. Naer uitwyzen van 't Euangelische verhael, en den inhoud der Predicatie, kan men, zynes oordeels, niet wel twyfelen, of dezelve is uitgesproken, ten aenhoore ener groote schare, aen welken Jezus door zyne onderrichting nuttig wilde zyn. Maer 't is tevens, gelyk zyn Eerwaerde vervolgt, niet min duidelyk, dat ze byzonderlyk tot zyne Discipelen gericht was; welken, volgens vers 1 en 2, tot hem gekomen waren, en die hy leerde. - Vraegt men, wie zyn deze Discipelen? Zyn het bepaeldlyk alleen de twaelf Apostels, of zyn het de Leerlingen, de Aenhangers van Jezus, in 't algemeen? zo doet ons de Eerwaerde Vernede vooraf opmerken, hoe de naem van Discipelen, in de Euangelische Schriften, gewoonlyk in de laetste, in de uitgebreidste betekenis, genomen word. Men zie Marc. II. 18. Joh. IX. 27,28. Matth. XXVII. 57. Joh. IV. 1. VI, 66,67. en Hand. XI. 26. En overeenkomstig daer mede heeft men, zynes oordeels, ook hier onder de benaming van Discipelen, niet slechts de twaelf Apostelen te verstaen, maer alle de genen, die Jezus Christus volgden, en door de uitmuntendheid zyner Leere, en zyne Wonderwerken ingenomen waren. Zie hier zyne verdere bewysreden. ‘1. Volgens het geschiedverhaal van Mattheus, is de keuze der twaalf Apostelen laater geschied dan deeze Leerrede; zo dat niets hen toen van den gemeenen hoop der Discipelen onderscheidde. Ik weet wel, dat men hier tegen inbrengt, dat Lucas deeze gevallen in eene verschillende orde plaatst. Maar deeze gansche tegenwerping is alleen gegrond op die stelling, dat de Leerrede in het VIde Hoofdstuk van Lucas vervat, dezelfde is als deeze van Mattheus; eene stelling, welke zo verre van onwederspreekelyk is, dat zy, integendeel, door zeer sterke redenen is bestreden. Veelerlei onderscheid, met betrekking tot de tyden, tot de plaatzen, tot de persoonen, tot de zaaken, tot de uitdrukkingen, te lang om hier te verhaalen, geeven ons alle reden om te denken, dat de Redevoering, in deeze plaats van Lucas vermeld, niet anders was, dan eene min uitvoerige herhaaling van die, welke Jesus Christus | |
[pagina 47]
| |
te vooren reeds had uitgesproken: herhaalingen, waarvan verscheide andere voorbeelden zyn, en welke aan elk, die acht geeft op het oogmerk van het ampt des Zaligmaakers, en op de verschillende omstandigheden, waarin Hy het zelve moest waarneemen, natuurlyk en onvermydelyk moeten voorkomen. - Daarenboven, 2. Tweede bewys. Al ware het, dat hier maar van eene en dezelfde Leerrede gewaagd wierd, evenwel zoude het niet minder zeker zyn, dat deeze twaalven, volgens de toestemming van Lucas, en na de aanmerking van Marcus, Marc. III. 14. toen maar alleen gesteld waren, om voortaan met Jesus Christus te zyn, en nog niet tot Apostelen aangesteld, het geen niet gebeurde, dan omtrent een jaar daarna: en dat dus de lessen, die hen geduurende dien tyd gegeeven wierden, geen betrekking hadden op eenen last, tot welkers uitvoering zy eerst naderhand hunne onderrichting kreegen. 3. Derde bewys. Door een naauwkeurig onderzoek van alle de teksten, waarin van de twaalven gesproken word, heeft men opgemerkt, dat overal, waar zy Discipelen genoemd worden, zonder uitdrukkelyk van de anderen onderscheiden te zyn, het zy door den samenhang, het zy door hunne naamen, het zy door hun getal, zy daar ook aangezien worden, niet met betrekking tot hun Apostelschap, maar in de hoedanigheid van Christenen; en dat ook hier door, de vermaaningen, als dan aan hen gedaan, betrekkelyk zyn tot de algemeene pligten van het Christendom, en niet tot de byzondere verpligtingen van de Leeraars. 4. De geheele stoffe, en de styl deezer Leerreden leveren ons een laatste bewys op. - Haar oogmerkGa naar voetnoot(*) vorderde, dat zy openbaar wierd. - Men vind daarin geen de minste waarschouwing, dat sommigen van haare deelen een eerste soort, en andere een tweede soort van toehoorers betreffen. - Veele van haare voorschriften | |
[pagina 48]
| |
verpligten ongetwyffeld alle de Christenen zonder uitzondering; ja daar is niet één, welke, wel verstaan zynde, hen niet allen onder verpligting brengt. - De beweegredenen, waar door dezelven worden aangedrongen, zyn genomen uit den toestand en het gemeen belang van alle de menschen. - Eindelyk, men ziet daarin de Christenen vergeleken, of overgesteld, tegen de Jooden, de Heidenen, of de geveinsden, maar nergens zal men de Dienaaren van het Euangelie in vergelyking of tegenoverstelling met de byzondere Leden der Kerk vinden.’ |
|