Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAgathon. Naar het Hoogduitsch vertaald. Twee Deelen. Te Amsterdam, by J.G. Waldorp, 1780. In octavo 800 bladz.Een Wysgeerige Roman, welke ons, zo ver dit gedeelte betreft, de dweepende Deugd en de wellustige Liefde in haare volle kragt voordraagt, met ontvouwing van derzelver invloed op het menschlyk hart, en de daaruit voortvloeiende natuurlyke werkzaamheid der hartstogten. De Autheur zig voorgesteld hebbende dit onderwerp, ter leerzaame waarschouwinge, in den smaak eener Geschiedenisse te verhandelen, stelt Agathon, zo verheven in Deugd, dat hy als ongevoelig schyne voor de aanlokzelen der Ondeugd, bloot aan de verleidende redeneeringen van den wellustigen Hippias, en de streelende poogingen van de dartele Danaë, om hem, van zyne afgetrokken ongevoeligheid, tot eene zinlyke leevenswyze, over te haalen. Het gevolg hier van is, dat de zinnelyke leer van Hippias zyn Verstand wel niet overdwarse, maar dat de aanloklykheden van Danaë zig meester van zyn hart maaken; en wel indiervoege, dat hy zyn hart van haar niet kunne ontslaan, dan door zig, met eene verhaaste vlugt, van haar te verwyderen. In 't gansche beloop van dit alles ontmoet men des eene worsteling van de Deugd met de Wellust; die ons, onder het nagaan van de werking der hartstogten, herhaalde lessen van voorzigtigheid inboezemt; waarvan men een nuttig gebruik kan maaken. Agathon's val in de strikken der Zinnelykheid leert een ieder op zyne hoede te zyn; tegen de eerste aanlokzels te waaken; en, zo veel 't zyn kan, de Ondeugd nog meer te ontvlieden dan te bestryden. - Maakt men, in stede van dit nuttig, een schadelyk gebruik van het voorgestelde, men wyte zulks niet aan den Autheur, maar aan zyn eigen verkeerd hart; overeenkomstig met het geen hy deswegens in zyne Voorreden aanduidt. ‘Men heeft, zegt hy, in verscheiden plaatzen deezes Werks, de oorzaak aangewezen, waarom men uit den Agathon geen Modél van een volmaakt deugdzaam Man gemaakt heeft. Daar de wereld met uitvoerige Leerboeken der Zedekunde opgevult is, zo kan iedereen, (en niets is gemakkelijker,) zich een Mensch verdichten, die, van de wieg in 't graf, in alle omstandigheden en voorvallen des levens, zich altoos en volkomen zo bevind, gelijk die Zedekunde zelf. Maar, om Agathon het Beeld eens wezenlijken Menschs te doen zijn, waarin veelen hun eigen erkennen moesten, kon hy, (wij verzekeren het ernstig,) niet | |
[pagina 38]
| |
deugdzamer voorgestelt worden, dan wij gedaan hebben: en wanneer iemand hierin van eene andere meening zijn mogt, wenschten wij, dat hij ons den Man noemde, die, onder allen, naar den loop der natuur, geborenen, in overeenkomstige omstandigheden, en alles te zamen genomen, deugdzamer geweest zij dan Agathon. 't Is mogelijk, dat de een of ander jonge Deugniet, wanneer hij ziet, dat een Agathon, onder de bevallige vervoeringen der Liefde, en eene Danaë, bezwijkt, even 't zelve gebruik daarvan maken kan, 't welk de jonge Chaerea, by Terentius, maakt van een Schilderij, 't welk de schelmerijën van Vader Jupiter voorstelde. Wij kunnen 'er niet voor instaan, dat zulk een, wanneer hij, met een hartige vreugd, geleezen heeft, hoe zulk een voortreffelijk Man vallen konde, niet tot zich zelf zeggen zou: Ego homuncio hoc non tacerem? ego vero illud faciam ac lubens. Even zo mogelyk is het, dat een kwalijk gezind of roekeloos Mensch de Redeneering van Hippias lezen, en zich daarbij inbeelden kan, de rechtveerdiging zijns ongeloofs en zijns ondeugenden levens in 't zelve te vindenGa naar voetnoot(*). Maar een rechtschapen gemoed zal, met ons, overtuigd zijn, dat deeze roekelooze en onbezonnen Mensch, beiden geweest en gebleven zou zijn, of schoon 'er geen Geschiedenis van Agathon ooit in de wereld geweest ware.’ |
|