Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 36]
| |
Dichtkundige Academische Uitspanningen, door A. de Bosson, M.D. Tweede Stuk. Te Leiden, by A. en J. Honkoop, 1780. Behalven het Voorwerk, 134 bladz. in gr. octavo.Het meerendeel deezer Dichtstukjes beantwoordt zeer wel aan 't geen wy voorheen gezegd hebben, wegens des Dichters levendigheid van geest in 't opstellen van puntdichten en losse dichtstukjesGa naar voetnoot(*), waar van het volgende weder ten voorbeelde kan strekken.
Elk wraakt de teedre min van mijnen vriend Cleant,
Een man van waarlijk goed verstand,
Die, schoon en welgemaakt van leden,
Dit voorrecht ciert met prijsbre zeden;
Doch, tot zijn overgroot verdriet,
Zich misgedeeld van schijven ziet,
'k Zeg, ieder wraakt, dat dees Cleant
Zijn jeugdig hart en rechterhand
Aan een begaafde vrouw wil geeven,
Die vrolijk, juist niet mooi, slechts zestig jaaren oud,
Zo rijk als Crezus was, en groote staatie houdt.
Doch waarom laakt gij dit, ô menschen zonder oordeel?
Uw nijdig hart misgunt hem 't voordeel. -
Nu wordt Cleants vernuft en deugdmin hoog geacht,
Men noemt hem de eer en roem van 't menschelijk geslacht:
Wiens werk men onlangs naauw wou leezen
Wordt heden hemelhoog geprezen. -
Is dit geen waar belang? of kent gij 't menschdom niet,
't Geen dikwerf meer naar geld dan naar verdiensten ziet?
Doch, zegt gij mooglijk, hoe! was zucht naar goud, de liefde,
Slechts 't voorwerp, dat zijn hart doorgriefde,
Dan kon een geldkist van Mevronw,
Met hem vereenigd door de trouw,
Hem hoeden voor gemoedsberouw. -
Dit zoude, ik moet het u belijden,
Meer met het volksgebruik, dan zijn genoegen strijden.
Men voege hier by nog een puntdichtje aan de Adelijke Climeen, dat dus luidt: | |
[pagina 37]
| |
Gij weigert uwe hand, Climeen! aan Lijcidas,
Om dat zijn vader eêr een handlend koopman was;
Doch, schoone! weet gij wel, dat gij, hoe hoog verheven,
Aan 't waardig burgergoud slechts het fatsoen zoudt geven?
|
|