Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1781
(1781)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 25]
| |
Beschouwing der Maatschappy en Zeden in Frankryk, Zwitzerland, en Duitschland, doorvlogten met Voorvallen, eenige uitsteekende Characters betreffende. Door John Moore, M.D. Naar den Derden Druk, uit het Engelsch vertaald. Eerste Deel. Te Amst. by Yntema en Tieooel. Behalven het Voorwerk, 190 bl. in gr. 8vo.Geen ver gelegene en onbekende Landen leveren de stoffe tot deeze Brieven op, en behelsden dezelve eene Land- of Plaatsbeschryving van Frankryk, Zwitzerland en Duitschland, niemand bykans zou uitgelokt worden om ze open te slaan: dewyl men deeze allerwegen aantreft. Dr. moore heeft niet gereisd, om daar van verslag te doen, en te herhaalen, 't welk ontelbaare keeren gezegd is: niets meer tekent hy deswegen aan dan volstrekt noodig is, om zynen Vriend te berigten waar hy zich bevindt, en, op het geen hy daar ziet, zyne aanmerkingen, de Maatschappy en Zeden betreffende, te gronden: hy reisde als Spectator - hy reisde, schryf ik, want men hebbe dit stukje niet te houden, voor eene Beschouwing op het stille Boekvertrek geschreeven, dit blykt uit het Voorberigt, en den Opdragt aan zyn Genade douglas, Hertog van hamilton en brandon, Marquis van douglas, dien hy op deeze reis vergezelde, en wien hy dit Werk toewydt: ‘dewyl niemand gelyke gelegenheid met hem gehad hebbe om te ontdekken, hoe verre de stukken, daar in opgegeeven, juist getroffen, en getrouwlyk volgens de Natuur geschetst zyn.’ ‘Dit, merkt de Heer Vertaaler, in zyn Voorberigt, met regt, op, dit zet aan dezelve eene meerdere waardye by: de daadlyke ervaarenis, die haare waarneemingen oplevert, is veel hooger te schatten dan de Bespiegeling, hoe zeer zy zich bevlytige om de beste berigten ten grondslage te neemen: bovenal wanneer de Waarneemer, in dit slag van zaaken, de vereischte hoedanigheden van een Menschkenner bezit: hoedanigheden, die in deeze Brieven alzins doorstraalen. - De Heer moore beantwoordt volkomen, aan 't geen de Eerw. carrard, in zyne Verhandeling over de Kunst van waarneemen, in een Beschouwer der Volken vordert. “De Volken hebben, zegt hy, zo wel hun byzonder Character, als de verscheiden enkele persoonen. Men ziet wyzen van denken en werken, heerschende beweegredenen van gedrag, die over 't geheel | |
[pagina 26]
| |
aangenomen zyn door een geheel Volk, terwyl zy elders verworpen worden. Om reden van deeze verscheidenheden te geeven, moet men alles gadeslaan, wat 'er invloed op kan hebben, gelyk de gedaante der Regeering, de Vooroordeelen, de Opvoeding, den Godsdienst, de Lugtstreek, de Bezigheden of verschillende Behoeften van een Volk, deszelfs meer of mindere betrekking tot andere Volken, enz. en nooit moet men zich zo sterk tot ééne deezer omstandigheden bepaalen, dat men de andere over 't hoofd zieGa naar voetnoot(*).” - Wy mogen 'er dit vereischte byvoegen, dat hy bovenal niet zo zeer ingenomen moet weezen met zyn eige Volk en Landaart, dat hy alles naar dien maatstok goed of kwaad keure: een zeer algemeen gebrek, een gebrek den Engelschen byzonder eigen, en waar van de Heer moore ons voorkomt vry te zyn. Gelyk wy, door verscheide staaltjes, uit zyne Brieven ontleend, zouden kunnen toonen; doch dat de Leezer zelve oordeele en den Schryver regt doe.’ Wy zullen, in onze Beoordeeling van dit Deeltje, hem dit regt laaten wedervaaren; naa den algemeenen Inhoud opgegeeven te hebben. De Zeventien eerste Brieven, uit Parys geschreeven, schetzen ons de heerschende Denkbeelden en Zeden der Franschen in tegenstelling der Engelschen: hoe die twee Volken over elkander oordeelen: de verknogtheid der eerstgemelden aan hunnen Vorst, en welke rede deeze heeft om zyn Volk te beminnen. Der Franschen aart in 't minnen; toestand des gemeenen Volks, der Parlementen; verschillende smaak der Engelschen en Franschen ten opzigte van het Tooneel. Alles doormengd met voorvallen en ontmoetingen, welke eene leevendigheid aan de tusschen beide komende Beschouwingen byzetten. De overige Brieven, in dit Deel, zyn uit Geneve gedagtekend, en geeven een beknopt verslag van de Zeden; het Staatsbestuur; de Geestlykheid en byzondere Gewoonten aldaar. - Te Geneve zynde, doet hy een keer na de Ysbeddingen van Savoije, en dit geeft hem gelegenheid om verscheide byzonderheden, de Inwoonderen dier streeke betreffende, op te tekenen; en het meldenswaardigste van Wallisserland, en andere plaatzen in 't Alpische Gebergte, in zyn verhaal te voegen. - Twee Brieven geeven ee- | |
[pagina 27]
| |
ne uitvoerige beeldtenis van voltaire: en verdienen van allen, die deezen zonderlingen Man van naby wenschen te kennen, dubbel geleezen te worden. - Een der laatste, die dit Boekdeeltje besluiten, betreft het ontwerp om twee jonge Engelsche Heeren te Geneve te doen opvoeden, waar in de Leezer de gewigtigste aanmerkingen over de Schoolopvoeding vindt; trouwens deeze Brieven zyn doormengd met zedeleerende beschouwingen, die op zichzelven staan, en eene ernstig nadenken verdienen; zy worden afgewisseld door onverwagte vervrolykende verhaalen en Characters. Dr. moore houdt zyn woord: in den Tweeden Brief hadt zyn Vriend, by de belofte van aan hem geregeld, op zyn verzoek, te schryven, verklaard: ‘De Zeden, de Gewoonten, de Characters, der Menschen, zullen de hoofdstoffen myns schryvens opleveren, gepaard met zodanige bedenkingen, als het onderwerp aan de hand geeft. En, hier, dit zeg ik u vooraf, zal ik eene ruimte neemen, die my goeddunkt. En, schoon myne Brieven, waarschynlyk, wel iets zullen overneemen van den aart des Lands, waar uit ik ze schryf, moet gy het niet kwaalyk neemen, indien ik het in 't hoofd kryge om stil te staan, op de streeken van een Pleitbezorger, als gy verwagt van de Staatkunde eens eersten Staatsdienaars iets te zullen verneemen; of wanneer ik u eene vertelling doe van een oude Vrouw, als gy onverduldig zyt om eenig berigt van een groot Veldheer te krygen: want indien gy my geene vryheid geeft om te schryven, over welk een onderwerp my behaagt, en het te behandelen op myne wyze, zou de Briefwisseling, door u verzogt, voor my een slaafschen arbeid worden, en bygevolge u geen genoegen kunnen geeven.’ Om aan ons woord gestand te doen, of te toonen hoe deeze Engelsche Schryver de Franschen afmaalt, zouden wy geheele gedeelten van zyne Brieven moeten uitschryven. Hy beweert en toont, dat Beschaafdheid en goede Zeden, een in 't oogloopender, en onderscheidener trek in het Fransche Volkscharacter opleveren, dan de leevendigheid, de drift, de wispeltuurigheid, aan de oude, zo wel als tegenwoordige, Inwoonders van dit Land toegeschreeven. - Dat de beschaafde zagtaartigheid der Fransche Zeden, de vrolyke en gezellige aart des Volks, het gemeenzaam en toegeeflyk gedrag der Heeren ten opzigte van hunne knegten, de gebreken en misslagen des Staatsbestuurs vergoedt, en het lot des gemeenen Volks in Frankryk, en byzonder in Parys, beter maakt dan in verscheide andere Landen van | |
[pagina 28]
| |
Europa, en veel draaglyker dan het zou weezen, indien het Volkscharacter gelyk was aan dat dier Gewesten. Hy houdt zich verzekert, dat 'er geen Land in Europa is, waar Vorstlyke gunst, hooge geboorte en krygsdienst, zulke voorregten kunnen verleenen, als zy in Frankryk verwerven, en waar men zo weinig voorbeelden ontmoet, dat zy een ruw en onbeschoft gedrag, ten opzigte van de mindere, te wege brengen. Dan om iets bepaalders op te geeven, en teffens den lossen onbedwongen schryftrant deezer Brieven te toonen, zullen wy den Tienden Brief geheel afschryven. ‘Menigmaal hebt gy de Franschen van Onopregtheid hooren beschuldigen, en zien beschryven als vuurig in hunne Vriendschapsbetuigingen; maar geheel van waare Vriendschap ontbloot. Onze Landsgenooten, in 't byzonder, zyn tot dit denkbeeld gekomen, om dat de Zeden hier in 't algemeen verpligtender zyn dan in Engeland. 't Geen de Franschen als welgemanierd aanmerken, zouden veele Engelschen vleiery en misschien bedrog heeten. De Fransche taal heeft een overvloed van verpligtende spreekwyzen, die zy met groote kunstigheid en wondere vaardigheid uit; doch zy bedoelen 'er niets meer mede dan een Engelsman, wanneer hy, in 't slot van een Brief, zich tekent, Uw Ootmoedigste Dienaar. Een Fransman bedoelt alleen niets meer dan gemeene beleefdheid te betoonen, door den ganschen stortregen van Complimenten, welke hy over elken Vreemdeling uitstort; doch hy houdt het voor toegestaan, dat de Vreemdeling weet hoe 'er niets meer mede gemeend is. Zyne eigene Landsgenooten verstaan deeze uitdrukkingen ten vollen; hy verbeeldt zich dat al de wereld des onderrigt is; en hy heeft geen den minsten toeleg om te bedriegen. Maar, indien iemand deeze uitdrukkingen in eenen letterlyken zin opvat, en gelooft dat die Lieden weezenlyk, op het eerste gezigt, met vriendschap vervuld, en met liefde ingenomen zyn, zal hy zich zeer te leur gesteld vinden, boven al wanneer hy sterke proeven van een dier beiden verwagt. Nogthans heeft hy geen regt om de Franschen van Onopregtheid of Vriendschapsbreuke te beschuldigen. Vriendschap is hier de zaak niet. Zy hadden niet voor, eenig ander denkbeeld in te boezemen dan dat zy gereed waren hem op den voet van een Kennis te ontvangen. | |
[pagina 29]
| |
Zyn Taalmeester hadt hem van de weezenlyke meening der Spreekwyzen moeten onderrigten. Indien dezelfde woorden naar den Letter in 't Engelsch overgebragt, en van den eenen Engelsman omtrent den ander gebruikt wierden, zou de Persoon, dien men ze toevoegde, reden hebben om zich te verbeelden, dat de ander byzondere hoogagting voor hem hadt, of hem beoogde te bedriegen; vermids de aangenomene beleefdheid en beschaafdheid, in Engeland, zulk eene taal niet vordert. Geene behoorelyke inschiklykheid te gebruiken, omtrent de onderscheide zeden en gebruiken, door toeval ingevoerd, is eene der voornaamste oorzaaken van die ongunstige en harde gevoelens, die lieden van verschillenden Landaart menigmaal tegen elkander in den boezem omdraagen. Gy zult, misschien, zeggen, dat de menigte van Complimenten, die de Franschen gebruiken, ten bewyze strekt van de zaak, waar over ik thans handel, te weeten, dat de Franschen minder Opregtheids hebben dan hunne Nabuuren. Volgens denzelfden regel zouden wy moeten besluiten, dat het gemeene Volk, in elk Land, dat weinig pligtpleegende uitdrukkingen in hunne gesprekken laat hooren, meer op de Waarheid gesteld zyn, en kragtdaadiger gevoelens van Vriendschap hebben, dan Menschen van een middelbaaren en hooger Rang. Dan dit, geloof ik, zou zwaar te bewyzen vallen. Deeze pligtpleegende spreekwyzen, in alle hedendaagsche Spraaken ingesloopen, zyn mogelyk overtollig, of, indien gy wilt, ongerymd; doch ze zyn zo zeer in zwang, dat de opregtste Menschen, en in Engeland en in Frankryk, ze moeten gebruiken, alleen met dit onderscheid, dat men in de eene Landtaale met eene geringer hoeveelheid toe kan dan in de andere; maar zy strekken in geen van beiden tot kentekens van Vriendschap. Vriendschap is eene Plant, die onder alle Lugtstreeken traaglyk groeit. Gelukkig hy, die 'er eenige weinige kan aankweeken, zelfs daar hy zyn vast verblyf gekoozen heeft. Reizigers, door vreemde Landen heen trekkende, hebben zelden tyds genoeg om ze tot rypheid te brengen. Indien hun eenige bloezems worden aangebooden, schoon van een tederder maakzel en schielyker groei, behooren zy ze met dankbaarheid te ontvangen; en met de Inboorelingen niet | |
[pagina 30]
| |
te twisten als zy de andere meer vrugtsgeevende Planten, ten hunnen eigen gebruike, verkiezen te bewaaren. Van alle Reizigers, hebben de jonge Engelsche Edelen, en aanzienlyke Heeren, het minste regt om zich te onvrede te toonen over het onthaal, 't welk hun op de reize buiten 's Lands bejegent: want de zodanigen onder hun, als maar eenige begeerte laaten blyken om met de Ingezetenen te verkeeren, worden op een gemaklyker voet, dan de Reizigers, uit eenig ander Land, ontvangen. Doch veelen onzer Landsgenooten hebben hier toe geen den minsten trek; zy schynen veel eer het gezelschap der Inboorelingen te vermyden, en neemen, met een weigerende hand, ieder betoon van gastvryheid aan. Zulks ontstaat, deels uit een opgevat vooroordeel tegen alle Vreemdelingen; deels uit beschroomdheid en natuurlyke agterhoudenheid; en, in eene groote maate, uit traagheid, en eene volstrekte versmaading van pligtpleeging en bedwang. Daarenboven haaren zy verpligt te weezen, om eene taal te spreeken, die zy zelden meester zyn. Dit is duidelyk de reden, waarom zy het gezelschap zoeken hunner Landgenooten, en zameningen houden, waar uit alle pligtpleeging verbannen is, en de grootste ruimte gegeeven wordt, in gedrag, kleeding en ommegang. Zy versterken elkander in alle hunne vooropgevatte gevoelens: veroordeelen en belachen éénpaarig de gewoonten en zeden van alle Landen, behalven hun eigen. Door zulk een gedrag wordt het weezenlyk oogmerk van 't reizen geheel gemist of omgekeerd; en veele Engelsche Reizigers blyven vier of vyf jaaren uitlandig, en hebben, geduurende al dien tyd, zelden in eenig ander gezelschap verkeerd dan dat hunner Landgenooten. Na Frankryk en Italie te gaan, en daar met geenen dan Engelschen te verkeeren, en dus enkel om te kunnen zeggen in die Landen geweest te zyn, is zeker ongerymd. En niets kan ongerymder weezen, dan alleen het met vuurigheid aanneemen van de modes, de gekheden, den smaak en de zeden dier Landaarten, en dezelve in Engeland over te planten, waar zy nooit zullen tieren; maar altoos strydig en onnatuurlyk blyven. Want een Engelsman verschilt, naa het te werkstellen van alle zyne poogingen ter navolginge, zo veel van een Fransman, als een Engelsche Dog, van een Aap of een Vos. En, indien ooit die staatlyke en eenvoudige Dog de potzeryen van den eenen, | |
[pagina 31]
| |
of de slimheden van den anderen, zoekt te vertoonen, zouden wy hem daarom zeker veel minder achten.’ ‘Doch ik verbeeld my geenzins, dat dit laatstgemelde uiterste, in algemeenheid, by het eerste haale. 't Is der Engelschen Character veel meer de Vreemdelingen te veragten, dan hun na te volgen. De weinige zwierig opgepronkte voorbeelden van het tegendeel, die elken Winter van het Vasteland overkomen, verdienen nauwlyks als uitzonderingen vermeld te worden.’ Dit zelfde stnk zet Dr. moore voort in een volgenden Brief; een onderhoud tusschen hem en een zyner Landsgenooten vermeldende. Dan wy wyzen onzen Leezer tot het Werk zelve; alleen opmerkende dat de tegenstellingen der Fransche en Engelsche Zeden, als ook de vergelyking deezer laatsten met de andere Volken door onzen Reiziger bezogt, ons teffens het Character der Engelschen zeer uitvoerig schetst; en met meer waarheids dan wy het immer van een Engelsch penceel zagen. Met de afgifte van drie Stukjes, zo groot als het tegenwoordige, zal dit geheele Werk volkomen zyn. Wy zien ze met verlangen te gemoet, en hebben verzekering dat het Tweede reeds afgedrukt is. |
|