| |
Kort berigt der lotgevallen van Eyles Irwin, Esq. op eene reize na de Roode Zee, en de kusten van Arabie en Egypte, en op een tocht, door de woestynen van Thebais; uyt zyne brieven ontleend.
(Vervolg en Slot van Bladz. 437.)
De braave oude Shaik, van wien wy boven gesprooken hebben, en die, uit eenige omstandigheden, dezelfde schynt geweest te zyn, van wien Dr. pococke, in zyne Reisbeschryving, met zo veel lofs gewaagt, gaf Mr. irwin met zyne Lotgenooten over aan hadgee uttalah, den Opziender zyner Kameelen; met last om hun en hunne goederen behouden te Cairo te bezorgen: 'er byvoegende, dat hy, indien 'er eenige klagte viel over zyn gedrag, zulks met den hals zou boeten: ook mogt hy niet wederkeeren, zonder een brief, door hun getekend en gezegeld, den Shaik van hunne behoudene overkomst verzekerende. Om zyne trouwe buiten allen gevaar van verzoeking te stellen, beval de Shaik dat het Gezin van hadgee uttalah in bewaaring zou genoomen worden, als het zekerst onderpand voor zyne opregtheid.
Op den vierden van September, 's avonds ten elf uuren, als zynde dit het stilste, verlieten de Engelsche Reizigers Ghinnah, waar zy, niettegenstaande de bekomene vergoeding, hunne goederen tot de helft, van 't geen zy in de Stad gebragt hadden, verminderd zagen. Zy moesten door de Woestyne van Thebais trekken, met achttien kameelen voor hunne persoonen, goederen, oppassers en wagt. Op den derden dag hunner reize in deeze Woestyne, hadden zy eene zeer ontrusten- | |
| |
de ontmoeting, welke wy met des Schryvers eigen woorden zullen opgeeven, naa opgetekend te hebben, dat zy stil gehouden hadden om het middagmaal te neemen.
Ten half vier uuren waren wy weder opgezeten en trokken voort door dezelfde Valei; in omtrent één uur tyds bereikten wy den voet van eenen anderen steilen berg. Wy moesten er onze kameelen op geleiden, en bereikten in omtrent een half uur den top, waar wy eene vlakte aantroffen van bykans twee mylen lang, welke wy over reeden. Ten zes uuren kwamen wy aan 't einde van deeze bergvlakte, wanneer onze vooruittrekkende wagt ons ontzette, door de tyding, dat 'er in de vlakte een hoop kameelen zich opdeedt. Dewyl dit een kwaad vermoeden baarde, maakten wy alle onze wapenen gereed, en voegden ons byeen om af te daalen: deeze nedergang was zo rotzig en steil, dat wy, hoe klein ons getal ook mogt weezen, door deeze omstandigheid, eene menigte van vyanden zouden hebben konnen staan.
Deeze vreemdelingen hadden onze beweegingen waargenomen, en schaarden zich zamen om den uitslag af te wagten. Wy telden niet minder dan dertig kameelen, en maakten hier uit op, dat het, in geval van vyandlykheid, twee tegen een zou weezen. Om nogthans kundschap te krygen wie deeze vreemdelingen waren, ging hadgee uttalah zelve in de valei. Hy waagde het ongewapend, ten teken van vrede: en wy brandden van ongeduld, om den uitslag van deeze ontmoeting te zien. Wy hadden 'er het uiterste belang by, en het was niet vreemd, dat wy, in deezen toestand, het ergste vreesden. Doch gelukkig was deeze vrees ongegrond.
Hadgee uttalah kwam niet by deeze Bende, of een uit dezelve kende hem, die met open armen toeschoot om hem te ontvangen. Hy werd terstond door alle de anderen omringd, en wy konden zien dat hem Koffy en Brood werd aangebooden. Dit bewoog ons om een ander denkbeeld van deezen hoop te vormen, en wy begonnen te denken, dat het Reizigers waren, die, gelyk wy, in deeze hachlyke tydsomstandigheden, liever verkoozen hadden, door de Woestyn te trekken, dan langs de Rivier. In dit begrip vonden wy ons versterkt door de tekens die hadgee uttalah ons maakte, om neder te daalen. Onze Arabieren gaven ons eene verklaaring
| |
| |
van die tekens, en verhaalden ons dat 'er niets te vreezen was. Wy gehoorzaamden, over zulks, en gingen van den berg af, in zo goede orde als het pad wilde toelaaten. Aan den voet wagtte hadgee uttalah ons op, die ons met onze goederen op eene plaats bragt, eenigzins van die der Vreemdelingen verwyderd, waarop hy weder tot hun ging. Veelvuldig waren de omhelzingen en gelukwenschingen tusschen de Arabieren van wederzyden. Wy ontdekten dat 'er in deeze valei water te krygen was, dit bewoog ons volk om stil te houden, en de lederen zakken met versch water te vullen. 't Was half zeven toen wy hier kwamen.
Terwyl hadgee uttalah een ernstig gesprek hieldt met het Opperhoofd der andere Party, kwamen ibrahim en abdul russar tot ons, met een gelaad, waar in verwondering en verbaasdheid te leezen was, en onderrigtten ons, ontdekt te hebben, dat de vreemdelingen, gelyk wy eerst vreesden, eene Bende Roovers waren; dat zy een hunner hadden hooren pochen, dat deeze Bende, by Cosire, de veertig kameelen aangevallen en vermeesterd hadt, toen wy in die Stad waren: en dat zy, nu maar weinig dagen geleden, op de oevers van den Nyl eene Caravane geplunderd hadden, met welker buit zy nu na hun Land trokken. Dat dit zo korts gebeurd was, vermeerderde de onaangenaamheid der tydinge, en onze toestand was zo ontrustend als zeldzaam. Wy bevonden ons in eene Woestyn, ingevalle het op een vegten aankwam, moesten wy op onze wapenen, en de getrouwheid onzer Arabieren, ons verlaaten. Overwinnen zelfs kon ons misschien niet helpen, zo wy ons dan genoodzaakt vonden tegen onze geleiders de wapenen te gebruiken. In de Woestyn te vlugten, was de eenige veiligheid in dit vyandelyk land: en wy zagen geen uitkomst, indien ons volk ons verliet. Dit waren de eerste gedagten, welke by ons opkwamen: dan onze verslaagene gemoederen werden opgebeurd, door de verzekeringen van hadgee uttalah, die zich thans by ons vervoegde.
Hy schroomde niet ons te verklaaren dat het eene Bende Roovers was; doch voegde 'er by, dat zy hun woord zo heilig hielden als eenig ander volk. Zy kenden hem, gelukkig, en dit was in de daad ons behoud: Want by de vriendschap hadden zy hem plegtig beloofd, dat zy niets het minste kwaad tegen ons zouden bestaan:
| |
| |
en wy mogten ons volkomen op deeze betuiging verlaaten: want de woeste Arabieren hadden nimmer, in zulk een geval, hun woord gebroken. Naa dit vooraf gehoord te hebben, stonden wy minder versteld over eenen voorslag dien zy hem gedaan hadden, om ons na Cairo te vergezellen. Hadgee uttalah prees ons aan, deezen voorslag te aanvaarden: zeggende, dat ons belang het alzins vorderde. Zy zouden ons voor Gidsen en Beschermers strekken, in die ongebaande Woestyn: en wanneer zy eens de zaak van iemand op zich genomen hadden, was het hun character, dezelve te volvoeren, al zou het hun het leeven kosten. Schoon wy deeze lofspraak mistrouwd hadden, was het onze zaak niet van een ander gevoelen te zyn dan onze Leidsman, die onze persoonen en onze goederen in zyne hand hadt. De panden, die hy te Ghinnah gelaaten heeft, zullen beletten dat hy zyne zaak slegt uitvoert, en hier op moeten wy het in deezen laaten aankomen. Wy zyn in een kostlyk gezelschap vervallen! en wy moeten, zo veel mogelyk, op de wagt weezen. Zelden ziet men de Helden in een Roman in grooter verlegenheden ingewikkeld: en was de waarheid van dit verhaal niet wel bekragtigd, het zou hier een zweemzel van verciering krygen. Maar de goede geest, die ons behouden geleid heeft door zo veele ongelegenheden, vertrouwden wy dat ons in de tegenwoordige niet zou verlaaten.
Ten zeven uuren gingen de kameelen der Roovers om water, en zy lieten hun Opperhoofd en een wagt alleen by hunne goederen. Dit was een blyk van vertrouwen: wy gingen te rusten met onze wapenen by ons, volgens gewoonte, en sliepen zo veel als de koude ons toeliet. Ik was ongelukkig te Ghinnah myn nagtrok kwyt geraakt, en hadt niets dan een chitzen sprei tegen de scherpte van den wind, die uit het noorden opblies, en zo snydend was, als ik dien immer in Europa voelde.
Dus zien wy onze Engelschen, in eene groote onbekende Woestyn, onder het geleide en de bescherming eener Bende Arabiesche Roovers: doch de schroomlykheid van hunnen toestand zal niet weinig verminderen, als wy de aanmerkingen van Mr irwin hooren, over den aart van deeze Rooveryen der Arabieren.
Het schynt, zegt hy, dat de Roovery geen schandelyk beroep is onder de Arabieren, zo lang zy hunne aan- | |
| |
vallen bepaalen tot lieden van andere Gewesten. Vrienden en Kennissen kunnen deeze Roovers ontmoeten, zonder eenig nadeel, en het gebeurt zeer zelden, dat zy hunne eigene Landgenooten iets afpersen. Onze Arabieren behoorden tot de eerst beschreevene, en het was aan deeze strikte woordhouding, dat wy onze ontkoming te danken hadden. Hunne gewoonte is, na afgelegene Landschappen te trekken, en na hun eigen te rug te keeren, met al den buit, dien zy hebben kunnen bekomen. Zy merken dit eer aan als het voeren van een kleinen oorlog, dan als een inbreuk op de regten des Menschdoms: in dit opzigt, hebben zy misschien regt en rede even zeer op hunne zyde, als de meeste der Helden, die den Aardbodem verwoest hebben, en wier misdryven alleen de bedrieglyke schyn van buitengemeene daaden moet ontnomen worden. Het Staatsqestuur laat deeze bedryven, welke de Onderdaanen verryken, oogluikende toe, en dewyl de daaders zich buiten de kennisneeming des Regters houden, hebben zy niets van denzelven te vreezen. En, wanneer wy hier by in opmerking neemen, dat veelen hunner Medegenooten, lieden zyn, aan geen misdryf schuldig, die alleen, door de misdryven van eenigen hunner Familie, genoodzaakt zyn in de woestyn te vlugten, om de wraak van byzondere persoonen te ontvlieden, zullen wy ons minder verwonderen, dat wy menschlievenheid en braafheid onder hun aantreffen. De wreede aart hunner Wetten heeft de woestyn bevolkt, en Menschen, van een braaf character, zich doen vervoegen onder een slegten hoop, die op den ongelukkigen Reiziger loert.
Het Opperhoofd deezer Bende werd door hadgee uttalah tot ons gebragt, by het ontbyt; hy dronk met ons een kop Koffy. Hy ziet 'er uit als een onverzaagde Schurk, is middelmaatig van langte, doch gezet: zyn gelaat is welgevormd, alleen heeft hy een diep lidteken in de bovenlip, waar door men bespeurt dat hy ettelyke voortanden mist, welke hy, naar allen schyn, in eene ontmoeting verloor. In zyne houding straalt eene openhartigheid door, die het vertrouwen wint. Verre van zich over zyne leevenswyze te schaamen, sprak hy van zyne laatste verrigtingen, en veilde ons verscheide kleederen te koop. Wy kogten ze terstond, om hem in een
| |
| |
goeden luim te houden, de noodzaaklykheid dwong ons, om, met ons weeten, gestoole goederen te koopen. Abdul russar, kogt een Coran en andere Godsdienstige Boeken, mogelyk eenen armen Priester ontroofd, en ibrahim een Fransch Pistool, 't welk hem meer tot pronk, dan ten gebruike zal dienen. Alles kreegen wy ten minsten voor een derde van de waarde. Hadgee uttalah betaalde den Roover, en wy zullen het met den eerstgemelden te Cairo verrekenen. Wy hadden zorg gedraagen, om ons eigen Volk in 't geloof te brengen, dat het ons aan geld ontbrak, en god weet welk een onheil ons, op het ontdekken onzer weezenlyke schatten, was overgekomen.
Ons lot is waarlyk zonderling. Duizendmaal zouden wy dien weg hebben kunnen reizen, zonder zulk slag van Roovers aan te treffen. Waren wy één half uur laater aan deeze plaats gekomen, wy hadden hun mis gegaan, dewyl zy zich door de valei spoedden, om water te krygen, en zo weinig als wy dagten, in deeze nauwlyks ooit bezogte woestyn, Menschen aan te treffen. Doch de uitkomst kan alleen beslissen, of eene ontmoeting een geluk is, dan een ongeluk. Dikwyls hebben wy op onze reis gelegenheid gehad, om den bekenden grondregel van pope toe te juichen: Al wat is, is goed. En schoon dezelve zo zeer met onze belangen strookt, en wy denzelven daarom gereed aanneemen, mogen wy ons vleien, dat wy 'er thans weder een nieuw bewys van zullen ontmoeten. De onderhandelingen, welke wy met het Opperhoofd gehad hebben, toonen dat hy opregt met ons wil handelen, en wy vergrooten steeds onze schuld by de Arabieren, die te Cairo betaaling verwagten.
In de daad, deeze Roover is een verwonderenswaardig Man. Hy is zeer toeganglyk, en heeft egter een volkomen gezag over zyne Bende; door zyn eigen voorbeeld leert hy hun beleefd, en zelf verpligtend jegens ons, weezen. Wy wilden hem gaarne eene voeglyke erkentenis geeven voor zyn gedrag, ten onzen opzigte, maar oordeelden het niet raadzaam geld te voorschyn te brengen, of in 't minst af te stappen van onze betuigde armoede. 't Was met een onverbeeldelyk genoegen, dat ik hem, in een gering stuk, kon verpligten met een paar Scheermessen, die hy in handen van myn knegt zag, en gaarne wilde hebben.
| |
| |
Naa veertien dagen reizens, door deeze akelige woestyn, en korten tyd voor dat zy op de oevers van den Nyl kwamen, verlieten de Roovers hun op 't onverwagtste, neemende een Fransch afscheid: en hadgee uttalah gaf te verstaan, dat het Opperhoofd op deeze wyze handelde, om zyne onbaatzugtigheid te toonen, en den Reizigeren de moeilykheid te bespaaren, van hem zonder geschenk te laaten vertrekken. In de daad, gelyk
Mr. irwin opmerkt, was het geheele gedrag deezer Rooveren zo zeldzaam, en het geval hun bejegend zo vreemd in zyne soort, dat de Leezer het verhaal daar van hem in dank zal afneemen.
Mr. irwin's komst te Groot Cairo maakte een einde aan de onlusten en angsten van hem en zyne Tochtgenooten: dewyl zy toen op eene handeldryvende plaats kwamen, waar alles, volgens beter en vryer beginzels gedaan wordt, dan in de binnenste deelen des Lands. Hier geraakten zy ook weder in 't gezelschap van Europeaanen, en byzonder onder de zorge en bescherming van Mr. george balduin, Agent van de Oostindische Compagnie, te dier plaatze.
Wy zullen Mr. irwin's gevaarlyke en ongelukkige Reis besluiten, met een kort algemeen verhaal der oude Stad Groot Cairo.
Misir Ul Kaira, of de Stad des Kommers, zo geheeten van wegen de veelvuldige Pestziekten, die daar heerschen, by ons onder den naam van Groot Cairo bekend, is gelegen op de Noorder Breedte van 30 Gr. en 3 Min. aan een door kunst gemaakten tak des Nyls. - Oud Cairo komt zeer digt by de Rivier; doch Nieuw Cairo is 'er omtrent één myl van afgelegen, en komt digt by een keten bergen, welke door Opper Egypte loopt, en hier plotsling afbreekt. 't Is buiten twyfel een der fraaiste Steden van het Oosten: 't geen, ingevolge van den tegenwoordigen styl der Bouwkunde in 't Oosten, eene slegte aanpryzing is. De Huizen zyn doorgaans van steen gebouwd, en verscheide verdiepingen hoog opgetrokken; dit zou, ondanks de slegtheid van het maakzel, aan dezelve een grootsch voorkomen byzetten, werd dit niet belet door dien de straaten zo nauw zyn. Deeze nauwheid der straaten is een der oorzaaken waar aan de schrandere Dr. mead de Pest, zo dikwyls in deeze Hoofdstad woedende, toeschryft; doch de ondervinding toont, dat
| |
| |
dezelve uit vreemde bykomende oorzaaken ontstaat. In de zeven laatstverloopene jaaren heeft de Pest hier niet geheerscht: en 't geen opmerkenswaardig is, bestaat hier in, dat het begin van den Russischen Oorlog de Jaarrekening van dit ophouden der Pest uitmaakt. Niemand kan hier van reden geeven, schoon 'er voorheen zelden een jaar voorby liep, zonder een bezoek dier Plaage. Ik herinner my niet, dat eenig Schryver eene omstandigheid in opmerking genomen heeft, die deezen Verwoester een groot deel zyner verschrikkingen, in dit gedeelte der Wereld, ontneemt, en een ruim veld opent voor Wysgeerige bespiegelingen. De jammerlyke gevolgen deezer Kwaale zyn by ons wel bekend; en men heeft zulke beschikkingen op onze havens gemaakt, als strekt om ze geheel van ons af te weeren. De lustige Hoofdstad Londen werd 'er voortyds door ontvolkt, en, in onzen tyd, hebben wy de bloeiende Stad Marseille 'er door zien verwoesten. - By ons verwekt de Pest eene schuwheid van elkanderen, zo dat de naaste Bloedverwanten geen onderlinge hulp bewyzen; doch de Mahomethaanen gelooven zo sterk in de Voorbeschikking, dat de vrees van besmetting hun niet te rugge houdt, van hunne Vrienden in den nood by te staan. De stervenden genieten in hun uiterste den zorgdraagenden troost der vriendschap, en duizenden worden voor een ontydigen dood behoed, uit kragt van een gelukkig vooroordeel. 's Is waar dat veelen de Pest krygen, die deeze Kwaal anders zouden ontgaan hebben, doch het kwaad wordt ruim en ryklyk opgewoogen, door het goed daar uit gebooren. Want de Kwaal is verre van doodlyk. Door zorg en oppassen, herstelt meestentyds het grootste gedeelte der besmetten. Ik heb zelve hier een Man gezien, die de Pestziekte niet minder dan vyf keeren gehad heeft: hy draagt 'er de merktekens van aan zyn lichaam, die hy met zich ten graave zal neemen.
Een der optekenenswaardigste dingen, hier ter Stede, is eene waterleiding, die het water uit den Nyl na het Kasteel brengt, gelegen op een berg in 't oostlyk gedeelte der Stad. Wy zagen dezelve toen wy van Oud Cairo kwamen, en men berigtte ons dat de langte twee mylen haalde. Deeze waterleiding is van Steen gemetzeld, aan wederzyde met hooge boogen van de Gothische Bouworde opgehaald, 't welk 'er een staatlyk voorko- | |
| |
men aan byzet. 't Is nogthans een hedendaagsch werk, en moet geenzins onder de Oudheden van Egypte gerekend worden. De Pyramiden en Grafsteden zyn te verre afgelegen, om door ons nauwkeurig bezien te worden: en het smert ons, dat onze tyd ons alleen toelaat ze in 't voorbygaan te bezigtigen. Reizigers, gelyk wy, die, by toeval, geraaken in een Land vol van gedenktekenen der voorgaande eeuwen, en die geen meesters van hun tyd zyn om hun verlangen tot het naspeuren der overblyfzelen te voldoen, kunnen alleen de oppervlakte aanraaken van een stroom, waar in zy zich gaarne zouden baaden, en bezitten alleen de verdiensten, dat zy genegenheid hebben om het onderzoek wyder uit te strekken. |
|