Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 552]
| |
Wederlegging van het gevoelen, 't welk de verandering der dieren in planten beweert.
| |
[pagina 553]
| |
der weezen, in leeven en organisatie geheel verschillende: dat is te zeggen, dat een Dier in een Plant konne veranderen. De verandering van een bezield in een groeiend weezen veronderstelt niet alleen eene verlaaging in het leevend beginzel, dewyl 't zelve het vermogen van plaatsverandering en gevoeligheid, enz. moet missen; maar ook de verhuizing van dit zelfde beginzel: dewyl nu zulk eene verhuizing volstrekt onmogelyk is, vermids dezelve niet van sterven verschille, is ook de verandering, welke zonder dit laatste geen plaats kan grypen, even onmogelyk. De dierlyke zelfstandigheden kunnen wel, wanneer zy ontbonden zyn, de geboorte geeven aan zekere Planten, of liever, de uitbreiding, den aangroei bevorderen van het herbaarend beginzel eeniger Planten, voorzien met eene eenvoudige organisatie, en beroofd van mededeelend sap, als de Byssus, de Champinjons, en eenige Algas: zy kunnen toebrengen tot de ontwikkeling der zaaden van eenige volkomener Planten; doch die Planten hebben een leeven, volstrekt onafhanglyk van de dierlyke zelfstandigheden, die alleen aan het groeiend beginzel eene meerdere kragt hebben bygezet: eene eigenschap, welke, myns bedunkens, toegeschreeven moet worden aan de rottende gisting, die, de deelen, waar uit ze zyn zamengesteld, losmaakende, strekt om ze in aardsche zelfstandigheden te verkeeren. Ik kan het gevoelen van den Heer needham niet geheel onderschryven: hy zegt in zyne Notes sur les Recherches Microscopiques de M.L. Abbé spalanzani. ‘Alle georganiseerde stoffe, dierlyke of groeiende, die zich ontbindt, groeit, op nieuw, onder nieuwe georganiseerde gedaanten, meer of min volkomen, meer of min leevende naar de omstandigheden, waar in dezelve zich bevindt.’ Voorwaar, eene georganiseerde stoffe, welke ze ook moge weezen, die zich ontbindt, kan van zelve niet weder groeijen; maar alleen gelegenheid geeven om de geboorte van andere georganiseerde lichaamen, die van dezelve niets ontleenen dan de beginzels noodig tot hun leeven, gelyk zy voorheen zelve gedaan heeft. De groeiende dierlyke zelfstandigheden kunnen zich in drie onderscheide staaten bevinden: - Voor eerst, de rottende gisting, wanneer deeze alleen nog maar de in- | |
[pagina 554]
| |
wendige deelen aangedaan, en het Dier, of het deel des Diers, nog zyne gedaante heeft. - Ten tweeden. De gedaante kan min of meer verandering ondergaan hebben. - Ten derden, kunnen de deelen geheel ontbonden, en verwoest zyn, zo dat men geen trekken van het Dierlyke meer ziet; en als dan ontdekken de anders met het denkbeeld der verandermg ingenomenen niets wonderbaar in den groei. Ik heb by den Heer thouin een zogenaamd groeiend Insect gezien, 't welk zich in 't eerste geval bevondt. Het was een Pop, draagende een Clavaria, en die my volmaakt toescheen te gelyken naar die, van welke de Heer needham eene Afbeelding aan 't einde zyner Notes, geplaatst heeft. Maar de Clavaria van 't Insect, waar van ik spreek, schoon bykans dezelfde gedaante hebbende, is in de geheele langte niet knobbelagtig, gelyk de tekening van needham, gemaakt na een voorwerp door het Microscoop vergroot; doch alleen aan het bovenste gedeelte, 't welk meer gezwollen is dan het gladde benedeneinde. 't Is, te deezer oorzaake, dat ik die Clavaria breng tot de Clavaria militaris: C. clavata integerrima capite Sqamoso (potius tuberculoso) linn. schoon dezelve die geele kleur niet hebbe, welke eigen is aan de Clavaria van die soort, welke men zeldzaam omstreeks Parys aantreft. Ik heb ze nogthans te Montmorency gevonden. De vermeende wortelschietende Nagtvlinder, door Vader engramelle aangekondigd in het Journal de m. de la blancherie, welke my aanleiding gegeeven heeft tot het schryven deezer wederlegginge, misschien hoe kort, ook reeds te lang, voor Natuurkundigen, die nimmer geloof sloegen aan die verandering, bevondt zich in het tweede straks gemelde geval. Ik heb deezen Nagtvlinder gezien, dezelve wordt gevonden in het Kabinet van den Heer d'orcy. Deeze heeft zulk eene maate van verrotting ondergaan, dat 'er geen Pooten, en geen Sprieten zyn overgebleeven, dat het Lyf eenigzing veranderd is, en de Vlerken voor een gedeelte vergaan zyn. Uit de zyden van alle de geledingen des lichaams kwamen draadjes voort, tusschen de 9 en 15 linien lang, wit, van elkander gescheiden, vry dik, op eenige plaatzen kon men in de langte de kleinder vezeltjes zien waar uit ze zyn zamengesteld; eenige dergelyke deeden zich op by de voor- | |
[pagina 555]
| |
naamste peezen der Vlerken. - Deeze draadjes zyn het, welke men voorgeeft worteltjes te zyn, die, schoon ze 'er de organisatie niet van hebben, egter eene Plant zouden hebben voortgebragt, wanneer men het Insect langer in den grond gelaaten hadt. Ondertusschen heb ik in deeze draadjes niets gezien dan eene soort van Byssus, die men zou kunnen omschryven. Byssus filamentis erectiusculis, distinctis, crassiculis, albidis, insecto putrescenti innascens. Met dit alles is het, ondertusschen gemaklyk te zien, dat dit vermeend wortelschietend Insect niets zonderlings heeft: naardemaal Dierlyke of Groeiende Zelfstandigheden, meer of min door eene rottende gisting ontbonden, het zelfde verschynzel opleveren. Men zou Vader engramelle kunnen vraagen, door welke aantrekkende kragt, alle deeze vermeende worteltjes, die onderscheide punten van inplanting hebben, tot elkander gebragt en vereenigd zouden worden, naa de geheele verrotting van het Insect, om zamen te werken tot het voeden eener Plante, wier oorsprong zo aartig zou weezen, als die der Hyacinth en der Narcis by de Dichters. Ik zoek, met deeze myne aanmerkingen, de agting niet te krenken van Vader engramelle, die zich met roem bekend gemaakt heeft, door het gewigtig en gunstig ontvangen Werk, getyteld: Collection des Chenilles, Chrysalides & Papillons qui se trouvent en Europe, waar van hy beschryvingen opgegeeven heeft en nog geeft, vergezeld van derzelver afbeeldingen. Myn oogmerk met deeze wederlegging was geen ander, dan om eene dwaaling, die voet begon te krygen, by zommige ligtgeloovigen, in den grond aan te tasten. Principiis obsta sero medicina paratur, zegt ovidius. Het schynt dat Vader engramelle deeze waarneeming heeft willen doen dienen, tot een steunzel van de wonderbaare verandering der Wormen in Boompjes: waar van hy in zyn Discours Preliminaire, des gemelden Werks, gewaagt, op 't voetspoor van 't geen de Heer le bossu 'er van gezegd heeft in zyn Voyage aux Indes Occidentales. En dewyl die Eerw. Vader, dit wonderstuk, ergens in zyn Werk moet invlegten, overeenkomstig met zyn gevoelen en dat zyner Medestanderen, is het zeer eigenaartig dat het Gemeen weete waar aan het zich te houden hebbe, in dit geval, 't geen niets dan 't geen zeer gemeen en zeer natuurlyk is, in zich behelst. |
|