Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 510]
| |
De waardigheid en pligt vooral van een Christelyken geneesheer.myne heeren!
‘Ik neem de vryheid, uw Ed. het volgende toe te zenden, of het ook mogt geschikt wezen, om eene plaats in uw Mengelwerk te beslaan; anders zal alleen de moeite, van het op 't papier te brengen, verloren zyn.’
Niet lang geleeden, na eenigen tyd uit de stad geweest te zyn, werd my, te huis gekomen zynde, gezegd, dat de vrouw van zekeren Timmermans-knegt uit de buurt, twee of drie dagen agter elkander, aan myn huis was geweest, om een flesch wyns te verzoeken, dewyl haar Man zeer gevaarlyk ziek lag. Dit berigt smertte my zeer. Ik kende dien man, federt eenige jaaren, voor een allerbraafst' en yverig' Man, die, behalven dat hy den geheelen dag, op het vlytigste, aan zyn werk was, de schofttyden, en een gedeelte van den nagt, besteedde, om in zyn huis nog daarby wat te verdienen; zo dat hy, zyne Vrouw en agt Kinderen, waar van het oudste niet boven de elf, en het jongste nog geen jaar, taamlyk wel, naar zynen staat, wist te onderhouden. De Vrouw was van haaren kant niet minder yverig, doch kon, den geheelen tyd byna met haare Kinderen, die zy zeer net en ordentlyk hield, bezig, niet veel doen om ook iets te winnen. Ik besefte ten eersten, dat de dood van dien Man zyn rampzalig Huisgezin in de uiterste elende storten zonde; en, begeerende te weeten, hoe het nu met hem was, zond ik om de Vrouw. Zy kwam, en vernieuwde haar verzoek om een weinig wyns, my doende begrypen, dat haar Man een' heete yle koorts had. Ik deed haar daar op een flesch met limonade gereed maaken, haar zeggende, dat wyn, in den toestand, waar in haar Man zig bevond, een soort van vergift was; en vroeg daar op, of zy geen' Dector by haar Man had. Zy antwoordde, dat haar Man, toen agt dagen geleden, | |
[pagina 511]
| |
van zyn werk t'huiskomende, over eene geweldige hoofdpyn geklaagd had, zo dat hy het niet konde ophouden. Den nagt daar op had hy eene geweldige heete koorts, en tevens eene schriklyke pyn in de zyde, gehad, en noch de koorts, noch de pyn, was sedert verminderd. Reeds den eersten dag der ziekte was zy naar zekeren Doctor gegaan, hem verzoekende, by haar' Man te komen, het welk hy beloofd, maar niet gedaan had. Den volgenden morgen, haar Man gantsch niet beter zynde, was zy weder by den Doctor geweest, haar verzoek herhaalende; en, de Doctor toen niet te huis zynde, ging zy des middags nog eens naar hem toe, en kreeg ten antwoord, dat hy niet komen konde. Zy ging daarop ten eersten naar een anderen, welke insgelyks liet zeggen, dat hy te bezet was; het welk haar voort by een' derden deed gaan, die beloofde den volgenden dag te zullen komen, maar ook niet verscheen. Ondertusschen lag de Man te ylen, en de Vrouw gaf hem, op raad eeniger buuren, verscheidene verhittende middelen, die ongetwyffeld zyne ziekte verergerden; terwyl zy hem, door hem zo sterk te dekken, als zy konde, door zweeten tragtte te geneezen. Het was toen de agtste dag der ziekte, en, volgens het zeggen der Vrouw, moest de Man in doods gevaar liggen. Ik ging naar een' Doctor van myne kennis; een' man van geleerdheid en ervarenheid; droeg hem het geval voor, en vertoonde hem, hoe het eene gewetenszaak was, zulk een' braaf man, zonder hulp, te laaten omkomen. Myn vriend liet zig door my beweegen om den lyder te gaan zien; en, naauwkeurig naar den staat der ziekte onderzogt hebbende, verklaarde hy het geval wanhoopig; verzekerende dat de Man verzuimd en het nu te laat was; doch dat de Man, indien men 'er by tyds by geweest ware, en geene verkeerde middelen aangewend hadde, misschien wel te redden geweest zou zyn. Dien zelfden nagt stierf de Man ook, laatende zyne braave Vrouw en onnozele Kinderen in de uiterste elende en armoede. Dit geval bragt my tot nadenken, hoe dikwyls wy verzuimen iets te doen, dat wy zeer ligt zouden kunnen doen, alleen maar om dat het ons niet lust; waar door anders veel goeds te weeg gebragt, of ten minsten veel kwaads voorgekomen zou kunnen worden. Had eene van de drie Doctoren verzogt, om dezen ongelukkigen by te | |
[pagina 512]
| |
staan, zig maar de moeite willen geeven, van hem een' reis of twee te bezoeken, zo had misschien het leeven van deze braave Man gered, en zyn Huisgezin voor de uiterste elende behoed kunnen worden. Doch geen dier drie Heeren verwaardigde zig daar toe; en het is niet waarschynlyk, dat zy alle drie op dien tyd zo met bezigheden bezet waren, dat zy den tyd niet zouden gehad hebben van te komen; en ik twyffel geenzins, of alle drie zouden, hadden zy een gulden of een' daalder met hunne visite gedagt te verdienen, op het eerste verzoek gekomen zyn. Maar na was het slegts een gemeen man, by wien weinig geld of eer te winnen was, en daar om moest hy zonder bystand sterven. Ik kon niet begrypen, hoe deze drie Heeren, die voor mannen van gewisse en deugd te boek staan, zo onmedogend konden wezen, van ten minsten niet eens naar dien man te gaan zien. Wy doen zo veel, daar wy niets mede verdienen, en wy zyn tot nog veel meer verpligt, dan bovenal is een' Doctor, zo my dunkt, in gemoede verbonden, zelfs al heeft hy geene belooning te hoopen, een' zieken te bezoeken, en te tragten, iets tot zyne redding toe te brengen. Wat kost dit anders, dan een eind wegs te gaan of te ryden, en eenige minuuten by den lyder te vertoeven; eenen tyd, dien men honderd maalen op de nutloosste wyze zonder iets te doen verspilt? Zyn wy verpligt, een gedeelte onzer goederen te geeven om de armen by te staan; wy zyn het, dunkt my, des te meerder tot den gemaklyken dienst van eenen zieken te bezoeken en hem eenigen raad te geeven, eenen dienst, die, buiten eene zeer geringe moeite, niets kost. Of zou een Geneesheer alleen in de wereld zyn om ryken en aanzienlyken, die hem ryklyk betaalen kunnen, te helpen? Indien de grond van onze verpligting om wel te doen alleen in ons eigenbelang gelegen is; indien de eeuwige wet van zeedlykheid, welke alle menschen verbindt, alleen zegt, doe uwen naasten wel, als hy u uwe diensten beloonen kan; indien 'er geene andere belooning is, dan die in geld en eer bestaat, dan kan ik begrypen, dan kan ik het ook vergeeven, dat men alleen ten dienste der zulken is, die ons onze diensten vergelden kunnen. Maar indien 'er in ons hart een beginsel is, dat ons het lyden en het vermaak van anderen doet gevoelen, dat ons doet schreijen met de treurigen en juichen met de blyden; indien de gedagte, van eenen geluk- | |
[pagina 513]
| |
kigen te hebben gemaakt, bekwaam is, om het hart met het zuiverste genoegen te vullen, een genoegen, dat de zoetste belooning uitmaakt; indien men het als eenen pligt beschouwt wel te doen, kan ik niet begrypen, hoe een man, bekwaam om iets tot verligting van een lydenden toe te brengen, misschien om hem te redden, zig kan laaten zeggen, dat 'er zulk een elendige is, zig kan laaten bidden, zulk' eenen elendigen te komen bezoeken, zonder, zodra hy maar eenigzins kan, te vliegen tot hulp van dien elendigen. En hoe kan men dit begrypen van menschen, die zig leerlingen en navolgers belyden te zyn van hem, die in de wereld gekomen was om zyn leeven te geeven tot een losgeld van veelen;Ga naar voetnoot(*) die het land rond ging weldoende; die de kranken, welken tot hem gebragt wierden, voor niet genas; die, zodra hem gezegd werd, myn dogterke is in haar uiterste, ik hidde u, dat gy komt en de handen op haar legt, opdat zy behouden worde, en zy zal leeven,Ga naar voetnoot(†) zig zonder verzuim derwaards spoedt? Uw Meester zal dat doen, en gy zult het weigeren! Uw Meester zal alleen uit menschlievendheid geneezen, en gy alleen uit gierigheid! En uw Meester zal u beveelen even zo te doen; uw Meester, uw Meester en te gelyk uw God, zal u voor elken dienst om zynen wil gedaan eene belooning belooven, die alle de schatten der aarde te boven gaat; hy zal u zeggen: My hebt gy niet altyd by u, maar de armen hebt gy altyd; doe die wel om mynen wil, en wat gy den kleinsten van hun om mynen wil zult gedaan hebben, dat zult gy my gedaan hebben; en gy, gy zult weigeren, den dienst van een bezoek, den dienst van eene raadgeeving, aan eenen armen te bewyzen. Wy hebben, zelfs de besten uit ons, te bekrompene denkbeelden van onze pligten, van de deugd. De Leeraars des natuurlyken regts verdeelen onze pligten in volmaakten en onvolmaakten. Volmaakte pligten noemen zy de zulken, welken men regt heeft van ons te eisschen, gelyk als het houden onzer belofte, het betaalen onzer schulden. Onvolmaakte pligten zyn de zulken, die men niet van ons eisschen kan, als het geeven van een aalmoes, het bystaan met goeden raad, en diergely- | |
[pagina 514]
| |
ken. Nu denken veele menschen dat zy voldoen, dat zy zelfs voor zeer deugdzaame menschen verdienen gehouden te worden, wanneer zy hunne volmaakte pligten volbrengen; zig van de onvolmaakten te kwyten, is iets dat wel goed, maar niet noodzaaklyk is. Zulkemenschen mag men eerlyke, regtvaardige menschen noemen; zy zyn den naam van deugdzaame en menschenlievende lieden niet waardig; en op hun past in zyne volle uitgestrektheid dit zeggen der Heilige Schrift, dat zy onnutte dienstknegten zyn, die niet meer doen, dan zy verpligt zyn te doen. Wat is het algemeene beginsel der natuurwet? Volmaak uwen staat en dien van anderen. Maar is dat alleen te zeggen: beleedig niemant, ontvreemd niemant het zyne, geef een' iegelyk wat hy regt heeft van u te eisschen, en waar toe hy u anders door denregter zou kunnen doen dwingen? Of wil het zeggen: doe alles wat gy kunt om den staat van anderen te volmaaken: doe alles, wat in uw vermogen is, om hem gelukkiger te maaken? - En wat zegt ons de Christlyke godsdienst? Vergenoegt hy zig met ons te zeggen, doe niemant kwaad, geef ieder het zyne? Neen, hy zegt, al wat gy wilt, dat u de menschen doen, doe hun alzo. En wilt gy, dat men u geene andere diensten bewyze, dan waar toe men zig vrywillig, door de hoop van eenig voordeel, verbonden heeft? Of wilt gy, dat men u, zelfs onverzogt, zelfs buiten uw weeten, dienst bewyze; dat men uwe schade in uw afwezen voorkome, dat men uw voordeel bevordere? O! van alle de spreuken der wyzen is 'er geene, die zo volledig in één woord alle onze pligten bevat, als deze spreuk des Zaligmaakers. Al wat gy wilt, dat u de menschen doen, doe hun alzo. De hoofddeugd des Christens is, de Liefde. Maar is het iemant lief hebben, wenneer men zig vergenoegt, hem geen kwaad te doen? Neen, om hem geen kwaad te doen, is het genoeg dat men hem niet haate: hem noch goed, noch kwaad te doen, is hem met onverschilligheid behandelen; maar als men hem bemint, zal men hem goed doen of willen goed doen; en daar toe alleen maar de gelegenheid afwagten, ja, wat meer is, die vuuriglyk zoeken. Een regt deugdzaam man, die niet te vrede is, slegts regtvaardig te wezen, zal, na het vervullen zyner vol- | |
[pagina 515]
| |
maakte pligten, ook zyn werk van zyne onvolmaakte pligten maaken. By het slot van den dag overdenkende, hoe hy den dag befteed heeft, zal hy zig niet alleen afvraagen, heb ik ook iemant beleedigd? maar hy zal ook zeggen, wien heb ik dienst gedaan? Had ik niet iets tot het geluk van dezen of geenen kunnen toebrengen? O! met hoe veel regts wordt een titus, dat pronkstuk der Vorsten, de wellust des menschdoms genoemd; daar hy, by het slot van eenen dag zig niet herinnerende, iemant eene weldaad bewezen te hebben, uitriep, helaas, ik heb eenen dag verloren! Zalig zyn de dooden, die in den Heer sterven van nu aan: ja, zegt de Geest, op dat zy rusten mogen van hunnen arbeid, en hunne werken volgen met hun.Ga naar voetnoot(*) Zalig zyn de dooden, die in den Heer sterven, en hunne werken volgen met hun. Het is slegts eene gissing, maar eene gissing die in 't geheel niet ongegrond is, dat het geluk der volzaligen en het ongeluk der verdoemden, ten minsten voor een groot gedeelte, bestaan zal, in het duidlyke gezigt van al het goed of het kwaad, dat door hun zal veroorzaakt zyn. Hoe grooter goed of hoe grooter kwaad de mensch gedaan zal hebben, des te grooter zal dan zyn geluk of zyne rampzaligheid zyn. Dwinglanden der wereld, gedrogten der natuur, door God den volken tot koningen gegeeven om hen te kastyden, wat zal dan uw lyden zyn, wanneer gy in uwe zielen zult gevoelen, wat die duizenden gevoeld hebben, die, door uwe wreedheden, uwe onregtvaardigheden, uwe grilligheden, uwe heerschzugt, uwe begeerte naar roem, rampzalig zyn geworden? Verwinnaars der volken, afgoden eener slaafsche vleijery! uwe heiren, die uwe heerlykheid maakten, op uw bevel op de slagtbank gebragt, en geheele vyandlyke heiren u ten gevalle opgeofferd, koningryken door u in bloed gedompeld, te vuur en te zwaard verwoest, duizenden van weduwen en weezen; die allen zullen voor uwe oogen verschynen, en uwe zielen verscheuren. - Maar ô! gy, die in den Heer zyt gestorven, wat zal uwe zaligheid groot zyn, wanneer uwe zielen zullen gestreeld worden door de dankbetuigingen en het gejuich der geenen, wier geluk gy hebt gemaakt! Hoe zult gy dan gevoelen al het goede, dat gy anderen | |
[pagina 516]
| |
hebt doen gevoelen! Men verschoone deze uitweiding: het denkbeeld trof my te levendig, om 'er geen gebruik van te maaken! Maar laat ons wederkeeren tot den pligt eens menschlievenden, eens Christlyken, Geneesheers. Ik heb sedert lang gedagt, dat 'er naauwlyks een beroep voor menschen van eenen middelmaatigen staat in de wereld was, meer geschikt, om hen, door veel nuts in de wereld te doen, gelukkig te maaken, dan dat van een Geneesheer en Wondheeler. Ja het smert my eenigzins, dat het niet in myne magt zy, met de kundigheden en de beginselen, die ik nu heb, te rug te gaan tot myn vyftiende of zestiende jaar; om, by het op nieuws beginnen van mynen loop, my der Genees- of Heelkonste te wyen; en dus het menschdom nuttig te kunnen zyn, door het bewyzen der grootste diensten, welken men aan hetzelve betoonen kan. Wat heeft de mensch kostbaarder dan zyne Gezondheid? Wat grooter dienst kan hem bewezen worden, dan die, dat men hem bevryde van de ziekten en ongemakken, waar aan zyn broos lichaam onderhevig is? En wat mensch moet gelukkiger geagt worden, dan een bekwaame en menschlievende Arts, die de hoop en de toevlugt is der kranken; wiens stem den lyder is als de stém eens engels; uit wiens mond hy de hoop zyner herstelling hoort, wiens deur omringd is van elendigen, die de verligting in hun lyden van zyne edelmoedige menschlievendheid komen verzoeken; die niet van hem heenen gaan, zonder, in verrukking hunner zielen, zynen naam te zegenen: terwyl hy dikwils het hemelsche genoegen heeft, van hun, op eene zo gemaklyke en onkostbaare wyze, verligting, ja, in eenen zekeren zin, het leeven zelfs, weder te kunnen schenken! Onze godlyke Zaligmaaker, gekomen om het menschdom tot het hoogst mogelyke geluk te brengen, begon met het van zynekrankheden te verlossen. Dit soort van wonderwerken koos hy boven alle de anderen. Eens mogt hy de verbolgene baaren eener onstuimige zee doen bedaaren, eens mogt hy water in wyn veranderen, tweemaal mogt hy eenige duizenden met weinige brooden spyzen, hy oeffende het meest zyne Godlyke wonderdoende kragt in het geneezen van kranken. Zeker is het, dat hy niet die wonderwerken ook bedoelde, zyne | |
[pagina 517]
| |
Godlyke zending te bewyzen; maar hy koos hier toe zulke wonderwerken, waar door hy te gelyk het heil der menschen bevorderde. Met een enkeld woord, eenen krankzinnigen tot zyn verstand, eenen blinden tot zyn gezigt, eenen lammen tot het gebruik zyner leden, eenen dooden tot het leven weder te brengen; zie daar de werken, waar door hy liever verkiest zyne zending te bewyzen, dan door wonderen, die, zonder zo voordeelig voor 't menschdom te zyn, deszelfs oogen nogthans sterker zouden getroffen hebben. Hy verzet de bergen niet in 't midden der zee, hy verkeert den stroom der vloeden niet, hy doet het vuur niet van den hemel nederdaalen, hy doet de zon en de maan niet op zyn bevel hy verandert het water niet in bloed en het stof der aarde in luizen, hy wandelt niet omstuwd van blixemstraalen, noch doet de zeeën op zyn bevel verdroogen. Neen, hy doorwandelt het land, weldoende, en wyst op zyne liefdaadige wonderwerken, wanneer hem wordt gevraagd, of hy het was die komen zoude, dan of zy nog een' ander moesten verwagten. Gaat henen, zegt hy, en boodschapt aan Joannes weder het geen gy ziet en hoort. De blinden worden ziende, en de kreupelen wandelen, de melaatschen worden gereinigd, en de dooven hooren, de dooden worden opgewekt, en den armen wordt het Euangelium verkondigd. Op dezelfde wyze beveelt hy ook zynen leerlingen, hunne zending te bewyzen. Geneest de kranken, reinigt de melaatschen, werpt de duivelen uit. Gy hebt het om niet ontvangen, geeft het om nietGa naar voetnoot(*). Zo groot, zo roemrugtig is het beroep van Geneesheer, dat de grootste aller menschen zelf het geoeffend heeft. Maar dat ook onze Geneesheeren het oeffenen gelyk als hy, uit menschlievendheid. Niet, dat het hun niet geoorloofd zoude zyn, een eerlyk loon voor hunne diensten van de zulken te ontvangen, die in staat zyn het te geeven; niets is billyker, een arbeider is zyn loon waardig, en zy hebben het niet, gelyk de Apostelen, om niet ontvangen, dat zy het om niet geeven zouden. Maar, hoe kan een geneesheer, die een gevoelig hart heeft, die een mensch, ik laat staan, die een Christen is, eenen armen zynen raad en bystand weigeren, omdat hy hem niet of niet rykelyk genoeg betaalen kan? Die arme, die | |
[pagina 518]
| |
om uwen bystand smeekt, is een mensch, zo gy een mensch zyt, zult gy geen mensch moedwillig laaten vergaan; hy is uw broeder, en zult gy uwe hulp aan uwen broeder weigeren? o.o. |
|