| |
De spaarzame filosoof, en de haater van volle zakken.
‘De twee Brieven, welke wy hier onzen Leezers aanbieden, schetsen twee zeer verschillende karakters. De eerste dezer twee brieven was op het allergrofste papier, met zo klein eene letter, en zo digt geschreeven, dat hy ons meer dan twee uuren gekost hebbe, om hem te ontcyfferen. De tweede was geschreeven op zeer fyn postpapier met vergulde randen, en had twee cachetten van fraal rood lak: de eerste was met gekaauwd brood toegemaakt.’
myne heren de letteroeffenaren.
Het is ene vertroosting, wanneer men verongelykt wordt, te mogen klagen. Dezen troost wil ik my heden verschaffen, met u te klagen, hoe onredelyk ik behandeld worde, en hoe men myne daden in een verkeerd licht stelt, zonder de minste inschikkelykheid te gebruiken. Ik heb, naamlyk, het ongeluk van voor een gierigaard te gaan, om dat ik, (dit moet ik bekennen,) niet het tiende gedeelte van myne inkomsten verteer. Maar dit oordeel is wreed en onbillyk; dewyl myne levenswys geen gevolg is van ene lage en blinde schraapzugt, die schatten wil opstapelen, alleen om op te stapelen, zonder enig ander oogmerk. Dat is gierig te zyn. Ik stapel ook; en menschen, die niet nadenken, menen dat men niet stapelen kan, zonder gierig te zyn; om dat zy niet begrypen, wat verhevene inzigten men met het bezuinigen hebben kan. Ik heb gene kinderen, en myne Vrouw is reeds op die jaren, dat 'er gene kinderen te wagten zyn: wy hebben ook gene Navrienden, die zeer behoeftig zyn. Dus hebben wy niemant, voor wien wy reden hebben opteleggen en te bezuinigen: evenwel, wy doen het; en daarom zegt de onkundige menigte, dat wy gierig zyn; en ik zeg, dat wy het niet zyn, en bezuinigen uit ene zeer verhevene en wysgerige reden.
| |
| |
Ik heb in myne jeugd gestudeerd, Myne Heren, en heb dus een algemeen begrip van verscheidene wetenschappen. Sedert heb ik myne boekoeffeningen yverig aangehouden, en ik kan zeggen, dat, buiten ene wandeling nu en dan, ik geen ander tydverdryf heb, dan te lezen. Nu zyn 'er menschen, die dit al weder aan gierigheid toeschryven. Zy hebben uitgerekend, dat indien ik maar elken dag, met in een koffyhuis of een kollegie te gaan, den enen door den anderen, éne zesthalf verteerde, dat juist in de 365 dagen ene Somma van ƒ 100:7:8: penn. belopen zou; en dat ik veel beter koop lezen kan. Zo ver gaat de kwaadaartigheid. 't Is ook waar, dat ik de helft van die som aan boeken niet bestede; en, schoon ik zeer veel leze, beloopt de rekening van myn Boekverkoper, met lak, inkt, pennen, papier, en boeken, zelden boven de ƒ 25. Hoe komt gy dan aan de boeken, of leest en herleest gy altyd de ouden? zal men vragen. Neen, Myne Heren, niet altyd; maar ik heb een Neef, die hoopt van my te erven, en een groot liefhebber is van boeken te kopen; die leent my allerlei boeken. Van hem is het ook, dat ik uw Werk te lezen kryg. Nu heb ik al over verscheiden jaren enigen van de werken van maupertuis gelezen, en daarin ene verhandeling gevonden over de wet van spaarzaamheid, la loi de l' épargne; bewerende die grote Filosoof, dat in de wereld alles met de grootste spaarzaamheid geschiedt; dat is te zeggen, dat 'er in de natuur volstrekt gene beweging meer plaats heeft, dan 'er volstrekt vereischt wordt; en uit dat beginzel, meen ik, bewyst hy het bestaan van een Opperwezen. Dit denkbeeld trof my: ik herriep my een oud zeggen, quae per pauca fieri possunt, per plura fieri non debent. My dagt, de menschen behoorden dit volmaakte voorbeeld der natuur na te volgen, en niets te doen dan het geen nood zakelyk was. Alles wat met weinig omslags kan geschieden, dagt ik, moet met weinig
omslags geschieden; en meer omslags te maken, is aftewyken van de voorschriften der natuur. Dit beginzel kwam my zo uitmuntend voor, dat ik dagt aan deszelfs waarheid niet te kunnen twyffelen. Ik zette my dan, om het in zyne gehele uitgebreidheid na te denken, en 'er myn gantsche levensgedrag naar te schikken.
In gevolge van dit beginsel, heb ik dan myn huishouden en myne levensmanier op de volmaaktste wys, die my mogelyk was, naar de stiptste voorschriften van de wet van spaarzaamheid ingerigt; en houde het voor een soort van misdaad, in het minste daarvan aftewyken. Ik agte my wel degelyk verpligt, eer ik iets onderneem, op het nauwkeurigst te berekenen, hoe het met de minste kosten kan geschieden; en wanneer het op enigerhande wys voor een zesthalf kan gedaan worden, zal ik 'er geen schelling aan spanderen, al zou het my enige uren overlegs kosten. En om u een staaltje te geven van myn huishouden, en de aanwending der my voorgeschrevene wet van spaarzaamheid op de beoeffening, zo ziet hier, hoe ik het aanlegge.
| |
| |
Wy plegten op de Keizersgraft te Amsterdam te wonen; maar uitrekenende dat het ons ƒ 100. in de huur jaarlyks schelen zou, indien wy een huis op de Prinssengraft namen, verhuisden wy derwaards. Wy schaften ook éne van de twee meiden af, uit aanmerking, dat wy het zo wel met éne meid in plaats van twee, als met een huis op de Prinssengraft in plaats van op de Keizersgraft, af konden. Het geen de meid niet gevoeglyk doen kan, doet een kruijer; die, wy oordelen, dat zo wel kan lopen om boodschappen te doen, als een knegt in 't livrei. Myn kleren klop ik zelf uit, en maak ook myn schoenen zelf schoon; omdat ik begryp, dat het minder omslags is, wanneer ik dat zelf doe, dan als ik daartoe een knegt hield. Ook is de beweging gezond, en een allernuttigst en kragtigst behoedmiddel tegens allerlei ziekten. Des zomers gaan wy, de meid zo wel als wy, naar bed, zodra het donker word, en staan ook weder met den dag byna op; dewyl ik het nodeloos agte in dien tyd kaarssen te verbranden. Des winters kunnen wy niet wel een' nagt van 16 uren maken, en om 4 uur naar bed gaan, en eerst ten 8 uur des morgens opstaan; maar dan overleggen wy het zo, dat wy alle zondagavonden, en ook in de week, als 'er gepreekt wordt, in de Kerk gaan; wy en de meid; waar door wy twee goede oogmerken bereiken, naamlyk in de Kerk te gaan, en vuur en licht uittewinnen. Als het niet te koud is, stoken wy maar in de keuken, alzo ik het spaarzamer, en daarenboven gezonder vinde, my ene innerlyke en natuurlyke warmte door beweging te verzorgen, dan over 't vuur te zitten huiveren. Om die reden spit ik alle dagen myn tuintje eens om; dewyl ik begryp, dat die arbeid my gezonder is, en meer aan turf en hout uitspaart, dan ik van het telen van een weinig moeskruiden zou kunnen trekken; want bloemen te telen, houd ik voor nutteloos, en, ten minsten, enigzins kostbaar. Is het egter te koud, en de grond zo hard bevroren, dat ik myn dagelykschen arbeid niet verrigten kan, zo maak ik een klein
vuurtje; alzo ik een klein vuurtje voldoende agte om niet van koude te verkleumen, en een groot schadelyk voor de gezondheid, zo wel als strydig met de wet van spaarzaamheid. Om dan evenwel de nodige lichaamsbeweging te hebben, hak ik eens de turven, stuk voor stuk, aan tweën; waar van ik dan ook nog dat voordeel heb, dat 'er, terwyl ik aan 't hakken ben, en zo lang my de innerlyke warmte byblyft, geen vuur behoeft te branden. Ook kloof ik alle houtjes die in myn huis gestookt worden, zelf door. Onze pot is volgens dezelfde beginsels ingerigt. Ik heb berekend, dat ossenvleesch te zwaar weegt, om, schoon het minder dan kalfsvleesch kost, goed koop te zyn. Om die reden eten wy het nooit, dan 's winters uit de kuip; en dan eren wy het altyd koud; want koud vleesch. is zo ongezond niet als warm; ook eet men 'er, als 't wat droog wordt, minder van, het welk te gelyk gezond en spaarzaam is. En om dat het gedurige gebruik van gezouten
| |
| |
vleesch scheurbuik zou kunnen veroorzaken, indien dat door het gebruik van zuren niet werd voorgekomen, zo eten wy 'er gemeenlyk aardappelen met azyn by; het geen en de boter uitwint, en der gezondheid dienstiger is dan het vet.
Gy ziet, Myne Heren, dat ik niets doe dan op wysgerige gronden. Ik spaar en bezuinig niet, zonder te weten waarom; maar ik doe het, omdat ik de wet der natuur hierin volge, die in alle hare werken de spaarzanmheid betragt. Hier benevens is de matigheid, zo als een iegelyk weet, dienstig voor de gezondheid van lichaam en van geest; waarom zy ook ene christelyke deugd is. Daarentegen dienen alle die zogenaamde en kostbare gemakken, welken de pragt en de weelde zo noodzaaklyk gemaakt hebben, tot niets anders, dan om het lichaam te ontzenuwen, het gemoed verwyfd, en den mensch tot een zwak lafhartig wezen te maken. Zo heb ik ook, indien ik my niet bedrieg, goede redenen om weinige of gene almoezen te geven. My dunkt, geen mensch kan arm wezen zonder zyne schuld. Deed een ieder gelyk als ik, en leidde hy zulk een matig en Filosofisch leven, niemant zou gebrek hebben. De almoezen dienen dan alleenlyk om de luiheid en de verspilzugt aantemoedigen; en zo 'er al enige uitzondering op dezen regel valt, zou men daarvoor zeer goede bewyzen moeten hebben, om zyn gedrag anders te schikken.
Gy zyt nu overtuigd, Myne Heren, en uwe Lezers zullen, als gy dezen brief uitgeeft, allen even zeer overtuigd wezen, hiervan houd ik my verzekerd, dat ik een Filosoof en geen Gierigaard ben, en gy zult my, des vlei ik my, den lof wel willen geven, van nog de oude vaderlandsche zuinigheid te bezitten, waardoor ons gemenebest zo groot geworden is.
Eer ik eindig, moet ik nog aanmerken, dat ik, by het verschil onzer taalkundigen, omtrent het verdubbelen der klinkletters, de zyde der genen houde, die maar ene klinkletter gebruiken, waarom ik noit loopen, leeren, maaken, maar altyd slegts lopen, leren, maken, schryve; uit hoofde dat de laatste spelling best met myne Filosoflsche spaarzaamheid strookt. Ik ben.
myn heer,
Uw Onderdanige Dienaar
jan spaargraag.
myne heeren,
Ik bid EWEd pluis toch de leer der sympathien en der antipathien eens uit. Ik heb zeer veel van de poudre de sympathie gehoord, zonder te weeten, wat ik 'er van gelooven moet, en zonder my 'er een denkbeeld van te kunnen maaken. Waarvan daan ook koomen die sympathien, welken men voor sommige menschen, en voor sommige dingen, en die antipathien, welken men tegen som- | |
| |
mige menschen en tegen sommige dingen heeft? Ik, voor my, ondervind in my zelven hiervan een merkwaardig voorbeeld, want ik heb een zonderling soort van antipathie; zo zonderling, dat UWEd. het nooit zouden raaden. Naamlyk, het is my onmooglyk, het gezigt van volle geldzakken te verdraagen. Zo dra kryg ik geen zak met geld in huis, of ik ben zo lang in beweeging, tot dat ik het middel gevonden heb, dien leeg te maaken, waartoe my gemeenlyk weinig tyds noodig is. Ik haal my door dit ongelukkige foort van antipathie den haat van myne geheele familie op den hals, vooral van myne Vrouw en haaren Vader, die my zeggen, dat ik haar en myne kinderen arm maak, en binnen kort ruïneeren zal. Ook praaten zy van my stadskind te maaken. Ik geloof juist niet, dat zy ongelyk hebben; maar ik kan 't niet helpen: ik heb geene mindere antipatie tegens volle geldzakken, als sommige menschen tegens katten en spinnen. Waarvan daan mag dat koomen, en is 'er middel om my daarvan te geneezen? Ik ben,
myn heer,
UWEd. Gehoorzaame Dienaar
spendthrift.
‘Zoude deze Antipathie ook komen van eene al te groote sympathie voor lekker eeten, eenen grootschen staat, en allerleie tydverdyven? Zo dit de oorzaak van dit soort van Antipathie, 't welk zo zeldzaam niet is, als onze Korrespondent wel denkt, niet zy, betuigen wy dezelve niet te weeten. Het beste middel, om den Heer Spendthrift van zyne Antipathie te geneezen, schynt zynen nabestaanden reeds bekend te zyn.
o o.
|
|