De kinderen en de salamander.
Eene Fabel.
(Uit het Hoogduitsch.)
‘Een Sa'amander! Een Salamander!’ riep een Jongeknaap. Alle Jongens die het hoorden schooten toe, om den Salamander te zien. ‘Hy moet gedood,’ zeiden eenigen, ‘het is een venynig Dier.’ - ‘Neen,’ verklaarden anderen, ‘wy zullen alleen beproeven, of hy in 't Vuur kan leeven.’ - Terstond brengt men vuur en hout. De Salamander werd deerlyk gepynigd. - ‘Laat af, laat af,’ zoo schreeuwde het Dier te midden van de smerte, ‘noch het een, noch het ander, dat men u van my gezegd heeft, is waarheid. Ik kan niet in het vuur leeven, ik ben niet venynig. Ziet welke blaaren het vuur op myn lyf maakt.’ - De Kinderen, nog eenigen tyd met branden en blaaken aanhoudende, zeiden; ‘Laaten wy het arme Dier niet meer plaagen, ziet hoe het van pyn krimpt.’ - Doch anderen riepen, ‘Maar het moet gedood; het is venynig, onze Vaders hebben het ons gezegd.’ De Salamander, den geest geevende, sprak: ‘De Hemel vergeeve u het geloof, 't welk' gy in uwe Vaders stelt.’