Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 441]
| |
lyk zyn als de ziekten het lichaam. Eene van deze neigingen, van deze dwaasheden is de Koopzugt of Koopziekte, veelen menschen eigen; welke hen aanzet, tot het koopen van eene menigte dingen, welken han volstrekt nutloos zyn; en die hen, hoewel anders mooglyk verre verwyderd van verkwisting, ja somtyds zelfs spaarzaam zo niet gierig, aandryft, tot het doen van zogenaamde koopjes, welken, schoon verre beneden de waardy, nogthans altyd te duur zyn, dewyl het goed niet gebruikt wordt, en dus het uitgeschoten geld langen tyd renteloos blyft liggen. Want, veronderstellen wy eens, iemant heeft, een koopje aan een kabinet, dat ƒ 150 waard is, en voor 't welke hy maar ƒ 100 betaalt; doch dat hy eerst over 20 jaaren gebruiken zal; zo behoeft men voor renten 3 ten honderd to rekenen, en de man heeft het kabinet ƒ 10 te duur; behalven dat het, door het staan en ouderwetsch worden, mooglyk in innerlyke waarde nog de helft vermindert. Zo vindt men veele menschen, die kamers en zolders opgepropt hebben van tafels, stoelen, kabinetten, ledikanten, bedden, spiegels, koffers met stoffen, linnens, lakens, en diergelyken, waar aan zy, al bereikten zy de jaaren van Methusalem, hun leeven lang genoeg zouden hebben, en die evenwel geene gelegenheid zullen laaten voorbygaan, om, zo als zy zig verbeelden, een koopje te doen. Menschen van welken het jammer is, dat zy niet tot de uitdraagery opgebragt zyn; dewyl zy dan met waarheid koopjes zouden kunnen doen, alzo 'er dan mooglykheid wezen zoude, iets op de gedaane koopjes te winnen. Het denkbeeld van een koopje te doen, en daar by dat het goed, met te blyven liggen, geen brood eet, gelyk men zegt, beweegt veele menschen om te koopen, en dikwyls duurder te koopen, dan zelfs op dien tyd het goed waard is. Zo ziet men dikwyls op publieke verkoopingen van huisraad, en diergelyken, het oude half versletene goed duurder gaan, dan het nieuw zynde gekost heeft; alleen maar, omdat de menschen, onkundig van den waaren prys der goederen, en nu en dan op een erfnuis een koopje hebbende gedaan, of zien doen, zig verbeelden, dat men, om koopjes te doen, daar, en niet in de winkels, koopen moet. Men biedt a - daar tegen elkanderen op, jaagt het goed verre boven zyne waarde; en een iegelyk, hoewel, dikwyls, voor twintig of meer ten honderd bedrogen, treedt nogthans triomfeerend naar huis; om met uitgelatene blydschap te vertellen, wat koopje zy gedaan hebben. Zo lang nog deze Koopzugt zig op kleinigheden bepaalt, gelyk dit meest zo met de Vrouwen is, die gemeenlyk maar koopjes van stoelen, tafels, linten, kanten, en diergelyken doen, is het wel eene belachlyke en schadelyke dwaasheid; maar 't wordt zelden, of zy moet tot het aller uiterste gedreven worden, zo bederflyk, dat zy de ruine der menschen na zig sleept. Dan, het geen erger is, veele Mans zyn aan dezelfde dwaasheid verslaafd, | |
[pagina 442]
| |
en doen koopjes van huizen, landeryen, koopmanschappen, die hen, binnen weinige jaaren, met hun huisgezin ruïneeren. Dit soort van dwaasheid is van erger natuur, doch daarom niet minder gemeen. De voorbeelden van zulke koopers zyn zo weinig zeldzaam, dat het ongelukkige getal der geenen, die zig geruïneerd hebben, wel half uit dwaaze koopers bestaat. Vooral is het kwanselen, zo als men het noemt, een allerschadelykst ding, en in den grond niet anders dan eene koopziekte; welke by het aangaan des koops denken doet, dat men zeer goeden koop aangaat, wanneer men dan naderhand dat goed moede wordt, en het daarom weder verkoopt, of het verkoopt om geld te hebben, tot betaaling van een nieuw koopje van denzelfden aart. Het kwanselen is op den duur altyd schadelyk, dewyl men, wanneer men iets kwyt wil wezen, zonder daar toe de bekwaame gelegenheid aftewagten, het gemeenlyk zeer goed koop, en dus met verlies, moet verkoopen. Vooral is het kwanselen in vaste goederen zeer schadelyk; dewyl men altyd de kosten, die op het koopen en verkoopen loopen, en, in zulke gevallen, vooral uit hoofde van het geen aan 't Land moet betaald worden, zeer zwaar zyn, onfeilhaar verliezen moet. Maar hoe is het mooglyk, daar de dwaasheid dezer Koopzugt zo tastbaar is, dat zo veele menschen daar aan vast kunnen wezen? Hoe kan eenig mensch zig verbeelden, dat hy zig waarlyk bevoordeelt, wanneer hy goederen koopt, wel goedkoop, maar evenwel, dewyl hy ze niet gebruiken zal, en ze niet weder denkt te verkoopen, altyd te duur? Hoe kan een kwanselaar, die een huis koopt, dat misschien vertimmert, en over een jaar verkoopt, veeltyds met verlies, altyd met verlies der onkosten, om weder een ander huis te koopen, dat misschien ook te verbouwen, en wederom over een jaar ook te verkoopen; hoe kan zulk een man denken, zig geen nadeel te doen? Want een iegelyk begrypt, dat ik hier niet spreek van enkelde gevallen; wanneer men naamlyk het goed, na het gekogt te hebben, met eene winst verkoopt, groot genoeg om de onkosten van 't koopen, 't verkoopen, en van den nieuwen koop, die in de plaats moet gedaan worden, ryklyk goed te maaken. In één woord, hoe kan men zo dwaaslyk koopen, hoe zo kwanselen, zonder volslagen zot te zyn. Deze vraag zoude onoploslyk wezen, indien dit slag van menschen waarlyk uit winzugt zo handelde. - Dan moesten zy volslagen zot zyn. Maar, in weerwil van al hun stofsen op hunne koopjes, weeten zy gemeenlyk wel, dat zy eene verkeerde koopmanschap doen; doch gaan evenwel voort; niet om zig te verryken, maar uit hoofde van eene geneigdheid tot koopen, die wel te regt eene Koopziekte genoemd wordt, welker zy zelven niet weeten. Het doen van koopjes is alleen maar een voorwendzel, waar mede zy anderen, en sommigen ook zig zelven, zoeken te verblinden; en om het verwyt, dat zy gekke koopen gedaan hebben, van hunne halzen te schuiven. Dit zelfs geeft veelen | |
[pagina 443]
| |
eene soort van gerustheid, die wel bewust zyn, dit hun koopen eene dwaasheid is; doch, dat evenwel niet kunnende laaten, zig zelven met die gedagte zoeken te vrede te stellen; dat 'er evenwel niet veel verlies op loopen kan, dewyl zy een koopje gedaan hebben. De mensch is in veele gevallen genegen zig te bedriegen. Het geen hem onaangenaam is, zoekt hy aan zynen geest te onttrekken; om die reden vestigt hy zyne aandagt op andere voorwerpen, en, door aan die eene sterke aandagt te verleenen, verdooft hy in zynen geest de voorstelling van het geen hem onaangenaam is. Doch waar uit ontstaat dan deze koopziekte? Uit niets anders, dan uit eene innerlyke zugt naar verandering; eene zugt welke allen menschen, schoon den eenen meer dan den anderen, eigen en als aangeboren is. 't Is ook niet moeilyk, reden te geeven van die zugt; zy ligt in onze natuur. Wy begeeren allen eenen staat van volmaakt geluk, van de grootste vermaaken. Wy verlangen allen, zonder tusschenpoozing, van 't eene vermaak tot het andere overtegaan, zonder dat 'er zig eenig oogemegen, eenige smert, onder menge. Wy wenschen allen, dat de vermaaken, die wy werklyk genieten, den hoogsten trap van aandoening voortbrengen. Nu, geen staat des leevens kan zulk een geluk opleveren; geen vermaak is in zig zelf volmaakt; dat is te zeggen geen vermaak brengt de allersterkste aandoening te wege, en is volkomen ongestoord. Dit ontsteekt de begeeite naar nieuwe vermaaken; niet zo zeer, omdat wy denken, door dezelven tot een volmaakt geluk te zullen komen, en dat die nieuwe vermaaken in zig zelven van al het onvolkomene der anderen zullen vry wezen; maar om, door het vermeerderen van 't getal onzer vermaaken, derzelver gebreklykheid te vergoeden; en om dat wy ons van 't genot van een nieuw vermaak, ten minsten het vermaak der nieuwigheid, belooven. Prior beschryft deze onvergenoegdheid en zugt naar nieuwigheden, welke den mensch eigen is, zeer fraai:
Against our peace we arm our will,
Amidst our plenty something still
For horses, houses, pictures, planting,
To thee, to me, to him, is wanting.
That cruel something unpossesd'
Corrodes and leavens all the rest;
That something, if we could obtain,
Would soon create a future pain.
Dat is: Wy wapenen onzen wil tegen onze rust. In 't midden van onzen overvloed is 'er altyd iets, dat u, dat my, dat hom, naar paar- | |
[pagina 444]
| |
den, huizen, schilderyen, buitenplaatsen, doet verlangen. Dit wreede iets, eer het verkregen wordt, maakt al het overige hitter; dat iets, indien wy het konden verkrygen, zou ook weldra eene nieuwe smert voortbrengen. Die menschen, welken aan deze Koopziekte onderhevig zyn, belooven zig, by ieder nieuw souk, 't welk zy koopen, eenige nieuwe bezigheden, die hunnen geesten werk verschaffen zullen. Zyn het huizen, zy maaken ontwerpen om te vertimmeren, te verfraijen, te meubileeren; zyn het buitenplaatsen, om te planten, te verbeteren; zyn het landeryen, om het zo aanteleggen, dat derzelver inkomsten vergroot worden. Dit dryst hen tot koopen. Hebben zy gekogt, zyn de huizen vertimmerd, verfraaid, gemeubileerd; zyn de buitenplaatsen verbeterd, de boomen geplant; zyn de landeryen bebouwd; zy vinden niets meer te doen, en hun geest verlangt naar nieuw werk. Doet zig dan gelegenheid op tot nieuwe koopen, zy zyn 'er gereed toe; en zouden zy dan de kans zig laaten ontsnappen om een koopje te doen? Neen; veel liever het oude verkogt, al is het met eenig verlies, indien tot het doen des nieuwen koops hun anders de penningen ontbreeken. Zo gaat het; de ongenoegzaamheid van alle onze genietingen dryft ons gestadig naar iets nieuws; wy hebben tot het voedsel onzer zielen even zo zeer verandering van bezigheden van nooden, als tot het voedsel onzer lichaamen verandering van spyzen. En hoe meer de menschen zonder bezigheden zyn, hoe meer ledigen tyd, en gevolglyk hoe meer gelegenheid, om zig te verveelen, zy hebben; des te meer haaken zy naar verandering; des te meer hebben zy geduurig iets nieuws van nooden. En dit is de reden, waarom men onder leeglopers, en vrouwen, die in haar huishouden geene gestadige en drukke bezigheden hebben, het meest koopzieke menschen vindt. De mensch blyft altyd een kind; dat is te zeggen, hy behoudt altyd die algemeene beginselen, welken hem in zyne kindschheid werkzaam maaken. Toen haakte hy steeds naar iets nieuws; hy moest geduurig nieuwe poppen, nieuwe kleederen hebben. Groot geworden verandert hy niet van beginselen, op zyn best verandert hy van voorwerpen. In plaats van houten paarden, van ratels, van hansworsten, moet hy equipages, huizen, buitenplaatsen, somtyds nog daar by titels, ridderorders, hebben; maar ook, die equipages, die huizen, die buitenplaatsen, die titels, die ridderorders, na, op het oogenblik dat zy verkregen worden, op zynen geest den zelfden geweldigen indruk van vieugdryke vervoering, als een nieuwe pop, een nieuw kleed, op den geest van een kind, gemaakt te hebben, zyn welhaast onvoldoend; 'er wordt iets nieuws vereischt, om den kwynenden geest, uit zyne kwellende werkloosheid en leevenlooze onverschilligheid, optewekken. o.o. |
|