Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 424]
| |||||||||||||||
Kort berigt der lotgevallen van Eyles Irwin, Esq. op eene reize na de Roode Zee, en de kusten van Arabie en Egypte, en op een tocht, door de woestynen van Thebais; uit zyne brieven ontleend.(Vervolg van Bladz. 384.)
De Heer irwin, met zyne Reisgenooten, alle noodige toerusting tot de reis gemaakt hebbende, gingen scheep, om de Roode Zee in, en na Suez, te zeilen, 't welk maar een korten dag reizens van Groot Cairo afligt. Het vaaren op de Roode Zee, weinig bekend aan de Europeaanen, is zeer gevaarlyk door de rotzen en ondiepten; en tegenwind hebbende, konden zy niet meer dan dertig mylen over één boeg zeilen. Zy waren gewoon, omtrent zonne ondergang, land te maaken aan den eenen oever, en dan weder af te steeken, om, met het aanbreeken van den dag, aan den overkant te zyn. Wanneer het Schip in deezervoege eenigen tyd gezeild hadt; bevonden zy zich, met zonnen ondergang, op een mistigen avond, door den stroom, tusschen de rotzen en ondiepten gevoerd, en in dreigend gevaar van 't zelfde ongeluk te ondergaan, 't welk de Aurora, omtrent zes maanden geleden, overkwam; naa eenen zeer bangen en haglyken nagt, en het doorstaan van verscheide tegenheden, bergden zy zich in de haven van Yambo, welke zy 's morgens in 't gezigt kreegen. Hier wenschten zy zichzelven geluk met het einde hunner doorgeworstelde moeilykheden, dewyl zy gehoord hadden van de gastvryheid deezer plaatze, uit het Scheepsvolk van het straksgemelde verongelukte Schip, die hunne behoudenis aan de Inwoonders verschuldigd waren. Deeze haven lag in de nabuurschap van Medina: en vermids de Adventure, te Mocha, een groote somme gelds ingescheept hadt, een geschenk van den Nabob van Carnatie, aan den Tempel van Mecca, twyfelden zy niet of zy zouden te Yambo een zeer heusch onthaal ontmoeten. Toen nogthans de Heeren, met den Kapitein, door de vriendlykste noodiging van den Vizier der Stad, aan land gelokt, en opgehouden waren in hunne onderhandelin- | |||||||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||||||
gen, over een Loots, om het Schip na Suez te brengen, weigerde de Vizier hun allen bystand, tot dat hy van den Xerif van Mecca bevel ten hunnen opzigte zou ontvangen hebben. De Kapitein kreeg last, om het Schip in de haven te brengen. Zy werden bewaakt, en, onder voorwendzel van het gegeeven bevel over te zenden, schreef de Kapitein aan den Officier, die zich aan boord bevondt, dat hy zyn best zou doen om na Judda te komen, en het geval te melden aan de Kapiteins der Engelsche Schepen, welke zich daar bevonden. Dit plan werd, egter, verydeld, door de Arabieren, die het Schip, door de ondiepten belet, aanvielen; indien het Scheepsvolk zich verdeedigd, gevuurd, en één Turk gedood hadt, was het uit geweest met allen, die zich aan land bevonden. Eindelyk sloot men een verdrag. Zy gaven voor, het oogmerk der Europeaanen te verdenken, vermoedende, dat zy kwamen om de armoede en zwakheid des lands te verspieden: en de Vizier aan den Xerif van Mecca geschreeven hebbende, om te mogen weeten, hoe in deeze zaak te handelen, kwam men overeen, dat een Loots het Schip zou inbrengen, dat men het geschut en alle de wapens zou overleveren, tot 'er antwoord kwam. De Heeren werden daar op wat beter behandeld, en kreegen verlof, om weder aan boord te gaan. De Xerif van Mecca is, even als de Paus van Rome, een Kerklyk en Wereldlyk Vorst, waarschynlyk een Opvolger der oude Caliphs, en die de landen zyner heerschappye van den Turk als leengoederen bezit. Bykans eene maand verliep 'er, zints hunne aankomst, eer men een brief van deezen Prins ontving; het vertrek van het Schip vergunnende, mits men de Havenkosten betaalde, en dat de Vizier de pakken, met de Heeren, die 'er de bezorging over hadden, in een daar toe geschikte Boot, na Suez zou doen voeren. De Golf van Suez, welke de noordwestlyke uithoek van de Roode Zee uitmaakt, was omtrent honderd vystig mylen van daar gelegen; en de Vizier, die thans een air van gemaatigdheid aannam, zondt een Nokidah, of Boot-Schipper, aan de Heeren, om met hem den prys te maaken. Zyn eisch was verbaazend hoog: hy vroeg zeven honderd Dollars voor de huur van een Boot, zonder dek, en een kleed voor hem zelven. Maar, zich gelukkig agtende, dat zy weg konden geraaken, betaalden zy zes honderd en vyftig Dol- | |||||||||||||||
[pagina 426]
| |||||||||||||||
lars meer voor huur van het vaartuig, dan het waardig was: het meerendeel van deeze som ging hoogst waarschynlyk in de beurs van den Vizier. Eindelyk verkreegen de Engelschen, naa veele gezogte uitstellen, geschikt om des te meer gelegenheids te bekomen om hun te bedriegen, vryheid, om van Yambo te vertrekken. Het gezelschap, bestaande uit den Heer irwin, den Majoor alexander, en den Luitenant ****, vergezeld van vier knegts, en ibrahim, een Arabieschen Tolk, ging aan boord van den Boot. Deeze Boot, welken zy, van wegen den huurprys, daar voor betaald, den naam van de Imposition gaven, verschafte aan die Heeren geen meer ruimte, dan een vierkant van omtrent vyf voeten overkruis, gemaakt door hunne kisten, zonder eenig beschutzel tegen de brandende middagzon, of den zwaaren nagt-dauw. Hunne knegts, en het volk, tot den Boot behoorende, hadden het overige gedeelte hoogstnoodig. By den aanvang der reize, ontdekte de voorgemelde Luitenant, door het begaan van veele buitenspoorigheden, dat de behandeling, hem te Yambo aangedaan, zyn verstand beroerd hadt. Toen hy eerst in den Boot kwam, betuigde hy, voor leevensgevaar bedugt te weezen, en verwylde het vertrek door na 't strand te vlugten, van waar hy wederkeerde tot den Onderkoning, om hem zyne vrees te verstaan te geeven. Hy werd weder aan boord gebragt, en alles aangewend om hem te doen bedaaren, en de opgevatte vreeze te ontneemen; doch met zo weinig vrugts, dat de Arabieren voor zyne dolzinnige gebaarden schrikten, en volstrekt weigerden de reis voort te zetten, indien hy aan boord bleef. In dit uiterste waren zy genoodzaakt den ongelukkigen Man na Yambo te rug te zenden, hem aan de zorg van den Heer bacon, Kapitein van de Adventure over te geeven, en zy hadden naderhand het genoegen om zyne herstelling te verneemen. Na eene verdrietige reize van een maand langs de Arabiesche Kust, staken de Scheepslieden, als zy aan de Golf van Suez kwamen, door den nagt begunstigd, over, na den Egyptischen oever, koers zettende na de haven van Cosire, welke omtrent halfweg tusschen Yambo en Suez ligt. Hier bevonden de Heeren, dat de Boot oorspronglyk alleen na Cosire bestemd was, en dat de Vi- | |||||||||||||||
[pagina 427]
| |||||||||||||||
zier van Yambo, door een verbaazend vragtloon, voor den tocht na Suez, te bedingen, hun dubbel bedroogen hadt; hun daarenboven bloot stellende aan een veel langer en gevaarlyker reize te land, dan byaldien zy gebragt waren in de haven, tot welke zy de vragt betaald hadden. Cosire, op 26 gr. 20 min. Noorderbreedte gelegen, wordt beschreeven als de zuidlykste haven, aan de Egyptische Kust, die zeer beroemd geweest, en nog aanmerkelyk is, van wegen den uitvoer van Koorn na Arabie, 't welk, in Caravaanen, van den Nyl wordt aangevoerd. De Stad is, nogthans, in een elendig vervallen staat, en het omgelegen land is onvrugtbaar; het oog kan 'er geen begroeiden plek ontdekken, en deeze woestyn is de voormuur van het beroemd en vrugtbaar Opper-Egypte. 'Er was nu geen middel, dan te landen op de plaats werwaards men hun heenvoerde, en eene Caravaan af te wagten, met welke zy na den Nyl konden trekken. De nieuwigheid hunner Europeaansche Kleeding verwekte veel opzigts en bezoeks; om 't een en ander te weeren, beslooten zy de losser kleeding der Oosterlingen aan te neemen, welke ook beter met de lugtsgesteltenis strookte. Staande hun verblyf aan deeze plaats, moesten zy steeds geschenken doen, welke hunne nieuwe kennissen van hun aftroggelden, door beleefd- en onbeschoftheden, daar zy zich groote denkbeelden van hunnen rykdom vormden, uit hoofde van de pakkadie, welke zy met zich voerden. - Het verwylen van de aankomst der Caravaane, by welks terug keeren zy na den Nyl voorhadden te trekken, gaf den Arabieschen Shaik goede gelegenheid, om zyn voordeel te doen met hunne drift, om de reis voort te zetten. Hy boodt hun aan, zo veele Kameelen te zullen leveren, als zy noodig hadden voor zichzelve en hunne goederen: voor welken zy nogthans dubbel geld zouden betaalen tot Ghinnah: dewyl deeze Dieren op dien tyd zeer schaars te bekomen waren. Hier toe, nogthans, zouden zy verstaan hebben, hadt de prys, dien hy vorderde, niet driemaal meer beloopen, dan dezelve, naar zyne eigen berekening, doen moest. De tyding, dat 'er eene Caravaan kwam, maakte een einde aan deeze onderhandeling; doch verschafte hem gelegenheid tot het | |||||||||||||||
[pagina 428]
| |||||||||||||||
ginnen van eene andere, te weeten het opschieten van twintig Dollars, welke hy noodig hadt om Koffy te koopen; dit verzoek, 't welk hunne kunde van de Arabieren hun leerde aanmerken, als eene bedeling van ter zyde, willigden zy in, uit hoofde van de omstandigheden, waar in zy zich bevonden: en de bedrieglyke Shaik ontving de Dollars, met veele betuigingen van dankerkentenissen, en beloften om hunne reis te bevorderen. Op den volgenden morgen kwam de Shaik, vergezeld van de voornaamste Arabieren, te Cosire woonagtig, de Vreemdelingen een bezoek geeven, om te beproeven, wat zy van hun, vóór hun vertrek, konden af knevelen: dewyl 'er twee honderd Kameelen van de Caravaane, den voorgaanden avond, waren aangekomen. Toen de Heeren beslooten, hem de geheele som te laaten opgeeven, die zy zouden moeten betaalen, om na Ghinnah, met hun goederen, te vertrekken, kreegen zy de volgende rekening
Men merke hier op, dat de gewoone huur van een Kameel, tot die reis, maar twee Dollars was; zy betaalden, nogthans, terstond de geeischte som, tot groot genoegen hunner bezoekers; al dit hun bezwaar op rekening des Viziers van Yambo stellende. Het vermoeden van hun bedekten rykdom bewoog deezen Shaik, om die Reizigers niet te laaten trekken, zonder hun nog meer af te perssen: want hy vervoegde zich den volgenden morgen weder by hun, zeggende, met ronde woorden, dat 'er meer gelds moest weezen. Hy stelde deezen eisch op rekening der Inwoonderen van de Stad en het Land, die hem aangeweest waren om geschenken van de vreemdelingen; het was hun ongeluk, dat dit volk hun aanmerkte als schatryke Lieden, wier koffers gevuld waren met Goud, kostbaare Edelgesteenten, en ryke Koopmanschappen, van welke zy gewoon waren belastingen te heffen. Het was vrugtloos | |||||||||||||||
[pagina 429]
| |||||||||||||||
zich daar tegen te verzetten: de dienaars van den Shaik moesten het hunne nog hebben: en hy verklaarde stellig, dat hy hun niet veilig na den Nyl kon laaten vertrekken, tot hy bevel van den Bey van Cairo ontvangen hadt, zo hy het volk niet te vrede stelde, met eene gift van vyf- en twintig Dollars. Wanneer men in deezen eisch toestemde, verdweenen, op 't oogenblik, de donkere nevels, die het gelaad van den Shaik bedekten, en hy beval, zeer wel in zyn schik, dat de Kameelen, die voor de deur gereed stonden, de vragt zouden opneemen. Zo als zy weg reeden, bevonden zy, in stede van twaalf, slegts tien Kameelen te hebben, en om allen onderhoud daar over te vermyden, zondt hy zyn Zoon, om hun te vergezellen, daar hy beloofd hadt het zelve te zullen doen. Naa vyf dagen reizens, door een zandige woestyn, kwamen zy te Ghinnah, op den oever des Nyls, en namen den intrek in een huis, voor hun gereed gemaakt. Te Ghinnah bevonden Mr. irwin, en zyne Reisgenooten, dat zy in nog veel erger handen, dan te Cosire, vervallen waren. Hun Waard, en de Vizier der Stad, spanden zamen, en zogten door verscheide kunstenaaryen en verzonne bezwaaren, hun het vaaren langs de rivier te beletten, en, tevens het geld met alle kostbaarheden, welke zy by zich hadden, te ontneemen: deeze plaageryen moesten zy zich getroosten; by ondervinding weetende, dat wederstand te bieden onder dit volk nooit baat toebragt. Naa dat zy meer dan een week gevangen gehouden waren door hun Waard, en blootgesteld aan openlyken roof, kwam 'er eenig volk in hun vertrek; een van 't zelve, met een purperen mantel omhangen, verklaarde hen dat hy de Hakeem, of Bestuurder der Stad, was, en last ontvangen hadt van den Shaik ul arab, zyn Meester, om hun onder zyne bescherming te neemen, onderzoek te doen op de beledigingen, hun aangedaan, en daar van een getrouw verhaal over te zenden. Den volgenden dag verscheen deeze Hakeem, vergezeld van eenige Soldaaten, en een Kameel, en bragt de Heeren, met hunne goederen, na een oude Haram, in een ander gedeelte der Stad, voor welks deur hy eene wagt stelde. Binnen weinig dagen verlooren zy nogthans deezen eerlyken Overheidspersoon, dewyl een ander hem den voet ligtte; en de Reizigers | |||||||||||||||
[pagina 430]
| |||||||||||||||
vonden zich, op nieuw, blootgesteld aan de inhaaligheid zyns Opvolgers, die, voor eenige geschenken, welke hy van ter zyde verzogt, hun beloofde aan zyn Meester den Shaik te zullen schryven, om verlof, van te land na Groot Cairo te trekken; dewyl het vaaren op den Nyl onveilig was, door de inlandsche onlusten. Eindelyk werden zy gelukkig ontslaagen van die knevelaaryen, door de lang verwagtte aankomst van deezen Arabieschen Prins, van wiens character en bedryven Mr. irwin de volgende beschryving geeft. Isman abu ally, de Groote Saik der Arabieren, (want dus vertaalen wy Shaik Ul Arab) was een dik man, wat meer dan vyf voeten lang, en telde, zo wy verstonden, reeds meer dan vyf- en zeventig jaaren. Zyn oogen waren graauw, zyn kleur was fris; doch zyn zeer dikke en ligt geele baard, gaf hem een zonderling en jeugdig voorkomen. Dit gelaad, 't welk het meeste niet beloofde, zou afkeer verwekt hebben, indien de goedertierenheid, die hem ten ooge uitschittert, het hart der aanschouwers niet gerust stelde. Ook kan de ruwheid van zyn stem, die sterk en wanluidend is, de schoonheid zyner gevoelens, welke dezelve ongeschikt voortbrengt, niet schaaden: dewyl de gepastheid der woorden het gebrek van den toon ruim vergoedt. Hy is zeer vlug en vaardig voor een man van die zwaarlyvigheid en jaaren: en hy betoont zo veel leevendigheids, dat hy, zo de tyd hem de tanden niet ontnomen hadt, voor twintig jaaren jonger zou kunnen doorgaan. Uitgenomen de Viziers van Yambo en Ghinnah, wier schelmagtigheid wy maar al te zeer ondervonden, hadden wy duslang met de heffe des volks te doen gehad. Thans mogt het ons gebeuren den beschaafden en den eerlyken Man aan te treffen, in den Persoon, dien deeze hoedanigheden voegden, in den Opperbestuurder. Wy vonden ras reden, dat wy van de braafheid des Shaiks ons geen te hooge denkbeelden gevormd hadden. Zyn brandend ongeduld, om, ten onzen behoeve, onderzoek te doen op het gedrag zyner Dienaaren, kon nauwlyks beteugeld worden, door de welvoeglykheid, die het voortzetten van zaaken, geduurende het ontbyt, verboodt. Maar dit was niet gedaan, of hy wendde het gesprek terstond op het stuk, waar in wy zo veel belangs hadden. Hy beklaagde zich over de behande- | |||||||||||||||
[pagina 431]
| |||||||||||||||
ling, ons aangedaan, en alleen door zyn afweezen ver oorzaakt; hy voer hevig uit tegen zyne Dienaars, die hy besloot, op de voorbeeldlykste wyze, te straffen. Naa het beantwoorden van eenige weinige vraagen, strekkende om bevestigd te worden in het verhaal, hem reeds, wegens ons wedervaaren, gedaan, betuigde hy, dat hy zyne te rugkomst na Ghinnah, om onzent wil, verhaast hadt: hoe zyn voorneemen was, ons strikt regt te laaten toekomen tegen onze verdrukkers, en ons onder vry geleide, na Cairo te zenden. Ten blyk zyner opregtheid beval hy, dat ally, Broeder van den afgezetten mahomet, voor hem zou gebragt worden. Hy was reeds in hegtenis genomen, en wagtte buiten, om ondervraagd te worden. Met deezen knaap kwam sauker, een der schurken, die de hand geleend hadt om ons te plunderen, en, uit eigen beweeging, de goederen hem in 't verdeelen van den buit te beurt gevallen, wederbragt. Hy lag ze voor de voeten van den Shaik neder, en verklaarde, met de grootste onbeschaamdheid, ze alleen genomen te hebben, om ze voor de dieven in huis te bewaaren: dat de waarheid hier van bleek, uit de zorg, voor onzen eigendom gedraagen. Schoon zyn misdaad handtastlyk bleek, was deeze stap genoegzaam, om hem voor straffe te beveiligen, in een land, waar de wedergeeving alles is wat de vervolger kan eischen, en het regt zich doorgaans met geldboeten vergenoegt. Doch de slegtberaadene ally kwam 'er zo gemaklyk niet af. Hy lochende voluit, ons van geld of eenige kostbaarheden beroofd te hebben, en verzette zich, met veel ophefs, tegen de onregtmaatigheid der beschuldiging; de Shaik verhief zyn stem, en twaalf Abysinische Slaaven greepen terstond den schuldigen, en voerden hem uit het vertrek. Toen wy over den knaap verlegen waren, en by ons zelven dagten over de gevolgen van dit vatten, werd hy weder in onze tegenwoordigheid gebragt, gebonden aan handen en voeten, met een keten om zyn hals, by welke men hem vast hieldt. Hy stondt op het punt om stokslagen te ontvangen, toon hy, op zyn knieën, de misdaad beleedt, en beloofde alles, wat hy ons ontvreemd hadt, weder te zullen geeven. De Shaik stond gereed om hem de beoogde straffe aan te doen; doch, door tusschenspraak der omstanderen, met welken wy ons verzoek paarden, kreeg | |||||||||||||||
[pagina 432]
| |||||||||||||||
hy voor tegenwoordig ontslag: en werd na huis gebragt, om de goederen voor den dag te zoeken. Onze zegepraal was volkomen. Een onzer oude vyanden hadt voor zyn misdryf geboet, op eene wyze, die allen wraaklust koelde. De ander was voor onze voeten vernederd. Hy leefde nog: doch alleen om voor ons te bukken, en zyne veiligheid aan ons te danken te hebben. Binnen omtrent een half uur kwam ally weder, en bragt eenige der minst kostbaare goederen. Nederig verzoekende, tot morgen uitstel te mogen hebben, om de rest te brengen, en het geld, 't welk hy ons ontstoolen hadt. Dit werd hem, op ons verzoek, toegestaan, en de gevangene, in zyn eigen huis, onder een sterke wagt, bewaard. Verscheide der Hovelingen van den Shaik waren, staande dit onderzoek, gekomen, en onder deezen zyn Neef, den voormaaligen Hakeem. Wy ontdekten dat deeze laatste in ongenade vervallen was, en weder in genade zogt te komen, door zynen Opperheer te verstaan te geeven, hoe veel verpligtings wy aan hem hadden voor de zorge over onze Persoonen. Ter beantwoording, schudde de goede oude Man alleen het hoofd; en maakte zich van deeze zaak af, door te verklaaren, dat hy ons, tegen 's morgens ten zeven uuren, op den naastkomenden dag, verwagtte, wanneer hy den vollen Geregtsraad zou spannen, om onze beledigers te straffen. Hy liet ons vertrekken, met nieuwe verzekeringen van zyne bescherming: en tot waarborge van 't geen wy van hem mogten verhoopen, beval hy onze knegten, de herkreegene goederen, in zegepraal, voor ons na huis te draagen. Wy ontbeeten vroegtydig, en vervoegden ons, ten zeven uuren, aan het Huis van den Shaik. Het Geregtshof was reeds vergaderd, op een open plein, voor het Huis, door een hooge muur, voor de morgenzon, beschut. Hier vonden wy den Shaik, omringd door zyne Grooten, terwyl een aantal soldaaten en oppassers, op eenigen afstand, geschaard stonden, Tapyten werden in de tusschenruimte, voor ons, gespreid. Op dezelve vlyden wy ons neder, na den Shaik gegroet te hebben, en wagtten den uitslag van deeze regtspleeging in stilte af. Aan de rechte hand van den Shaik zat zyn Neef, dien | |||||||||||||||
[pagina 433]
| |||||||||||||||
hy, zo ons berigt werd, tot zyn Opvolger benoemd hadt. Even voor wy intraden, hadt ally een zwaare vragt stokslagen gekregen: om dat hy zich op nieuw wederhoorig aangesteld hadt. De Hakeem was na zyn huis gezonden, om de gestoolene goederen te zoeken. Dit veroorzaakte eene vertraaging in den Geregtshandel: dan die stilte werd afgebrooken door het schielyk inkomen van den Vizier, die, tot onze groote verwondering, op eene ledige zitplaats naast den Neef van den Shaik, ging zitten. Deeze veelvertrouwende houding hadden wy niet verwagt, en vervulde ons met geen gunstige vooruitzigten, wegens den uitslag onzer regtsvordering: doch wy bleeven niet lang in twyfel hangen. Hy was, zonder dat zyn Opperheer het bemerkte, binnen gekomen, en sprak zeer gemeenzaam met die digt by hem waren, wanneer de Shaik, zich omkeerende, hem, op een ernstigen toon, vroeg na de ShaulsGa naar voetnoot(*) en andere goederen, welke hy van de Engelsche Heeren ontvangen hadt? Deeze vraag veranderde geheel en al de houding van deezen vrolyken Hoveling. Hy hadt waarschynlyk rekening gemaakt, dat alles, wat hy tegen ons gedaan hadt, bedekt zou blyven, naa dat hy, door gezag, de beschaldiging van abdul russar stuitte, en wist geen uitvlugt te bedenken. Alle vrolykheid ontvlood zyn gelaad, zyn leden beefden, zyn tong stamelde, als hy, te zyner verschooning, inbragt, niets te weeten van 't geen waar mede men hem beschuldigde. Wy schaamden ons over de laagheid eens Mans van zyn rang; maar de wraak van den Shaik klom ten hoogsten toppunt, op het hooren deezer valsheid. De beevende en zidderende houding des schuldigen bewees zyne misdaad, en de Shaik voer, zonder eenig verder blyk daar van op te speuren, voort. Nauwlyks kon hy, door toorn vervoerd, last geeven, om den Vizier te vatten en te slaan. Een aantal slaaven schoot terstond uit de menigte toe, om het welgevallen van hunnen Heer te volvoeren. | |||||||||||||||
[pagina 434]
| |||||||||||||||
De verbaasde Staatsdienaar kon zyne ooren bezwaarlyk gelooven, of zich diets maaken, dat het alles geen spel was; doch hy werd van het tegendeel oogenbliklyk overtuigd. De Geregtsdienaars sloegen geweldige handen aan zyn persoon, rukten hem van zyn plaats, en voerden, op eene ruwe wyze, hem weg, in spyt van zyn schreeuwen en vrugtloozen wederstand. Dit gedrag diende alleen om den Shaik des te meer te verbitteren. Zyne oogen brandden van eene edele verontwaardiging, die zyn hart vervulde; zyne kragten konden bezwaarlyk, de kragt zyner gemoedsaandoeningen verdraagen: hy stondt, met moeite, van zyne plaats op, en herhaalde zyne bevelen, met een stem, die alle de omstanders deedt beeven. Terstond werd hy omringd door eene menigte zyner Hovelingen, die zyne handen kusten, zyne knieën omarmden, en vergiffenis voor den Vizier verzogten. De Edelen voelden zich niet door dezelfde drift, als hun Monarch, gedreeven, en waren alleen bedagt om een Man, die tot hunnen stand behoorde, te verontschuldigen, schoon ten koste van eer en regtvaardigheid. Ik moet bekennen, dat ik zeer verlegen was over den hachlyken toestand van een Man, die nooit eenig daadlyk geweld aan ons gepleegd hadt, en wiens grootste misdryf bestondt in het aanneemen van geschenken, op zyne belofte van bescherming, daar hy toeliet, dat wy beroofd wierden door onzen ongastvryen Waard en diens medestanders. Dit waren, nogthans, misdaaden van de zwaarste natuur, in 't oog van den braaven ouden Shaik. Wanneer wy ibrahim last gaven, om te pleiten voor het onbeledigend gedrag des Viziers, ten onzen opzigte, wilde hy na geen verdeediging, voor een schelm, luisteren, die de eer van zyn Land zo weinig ter harte nam, dat hy zyn character bevlekte, door de mishandeling van Vreemden, by oogluiking, te vergunnen. Hy kon dit te minder dulden in een zyner eigene Bedienden, en voegde 'er nevens, dat hy alleen, op ons aanhouden, de welverdiende straffe van deeze boosheid wilde kwytschelden. Deeze vernedering moest, egter, de Vizier ondergaan, dat hy voor ons gebragt wierd, ontbloot van alle cieraaden zyner waardigheid, met de handen op den rug gebonden, en met een keten om den hals. In deeze jammerlyke gestalte werd hem voorgesteld, welk | |||||||||||||||
[pagina 435]
| |||||||||||||||
eene verpligting hy aan onze tusschenspraak hadt; de lyfwagt bragt hem na huis, om al het onregtmaatig verkreegene te zoeken en te voorschyn te brengen, als het eenig middel tot zyn behoud. Wy ontdekten een algemeen gemor onder de Grooten, over de eer, ons, in dit geval, aangedaan. De smaad, die een van hunnen rang moest lyden, verwekte geen vriendelyke gevoelens ten onzen aanziene, en men keek ons met dreigende oogen aan. Van den anderen kant deedt de Shaik, tot hun, een ernstige en treffende redenvoering, over de Eer huns volks; voer heftig uit tegen het character van den afweezigen Staatsdienaar, en waarschuwde hun, in 't vervolg, zich te onthouden van zulke onregtmaatige handelingen, omtrent Christenen en Vreemdelingen. Hier op zag hy ons vriendlyk aan, en verzekerde ons, op nieuw, van zyne bescherming. Hy schreef het aangedaane ongelyk toe, aan het pligtverzuim des Hakeem's van Ghinnah, die, als een onwaardig dienaar, op zyn post geslaapen hadt. Te dier oorzaake was hy van zyn Ampt verlaaten, en een zyner eigene slaaven gezonden, om deeze post, tot zyne aankomst, waar te neemen. Niets ontbrak 'er nu aan onze volkomene genoegdoening, dan het herkrygen van het verloorene, 't welk hy zou te wege brengen, en onze reis na Cairo, die hy zwoer dat wy zouden volbrengen, zonder dat een hair van ons hoofd eenig leed geschiedde. Onze onkunde van de Arabiesche taal verpligtte ons, onzen Tolk te verzoeken, tot het afleggen eener dankbetuiging voor deeze gunstbewyzen. En dit bespaarde ons teffens de verlegenheid, om zulks, naar eisch, te verrigten. Wy bedienden ons van deeze gunstige omstandigheid, die, voor het meerendeel, aan onzen Beschermer overliet eene dankbaarheid na te gaan, welke wy met woorden zeer schaars zouden hebben uitgedrukt. Toen kwam een boode met twee Shauls, en myn Kaas, van den Vizier. Van de andere Shaul, hadt hy, zo hy zeide, afstand gedaan, en de Pistoolen aan ally gegeeven. Hier op werd de ongelukkige ally weder voor het Geregtshof gebragt, en, op het ontkennen van de onvangst, weder met stokslagen geteisterd. Behalven de wedergegeevene stukken, was 'er nog een zil- | |||||||||||||||
[pagina 436]
| |||||||||||||||
veren vat, een paar gouden kniegespen, en veel linnen, niet wedergebragt; om niet te spreeken van het geld, 't welk zy ons, onder veelerhande voorwendzels, hadden afgetroggeld. Doch men verklaarde ons, dat deeze, in de verdeeling, mahomet ten deel gevallen waren; zyn Gezin wilde zyn dood bybrengen als eene verschooning. De Shaik wilde hier aan het oor niet leenen, hy noemde het een valsche uitvlugt; en verklaarde, dat wy door die Familie geen schade zouden lyden, al zou men de goederen verkoopen, en indien het daar voor inkomende niet genoeg was, om ons schadeloos te stellen, dan zouden ally en de overigen als slaaven verkogt worden, om het te kortschietende goed te maaken. 't Was nu onze tyd om tusschen beide te treeden. De zaak was veel verder gebragt, dan wy bedoeld hadden; staatkunde zo wel als menschlievenheid raadde ons een einde aan al deeze regtsvorderingen te maaken. Ons voornaam oogmerk was, onder behoorelyk geleide, van Ghinnah te gaan. Onze beroovers waren gekastyd, en het dagt ons raadzaamer, eenige schade te lyden, dan gevaar te loopen van hier opgehouden te worden, door het zoeken van een volkomen verhaal. Te deezer oorzaake leenden wy het oor aan de bemiddeling van den Hakeem en zommigen der Hovelingen, die ons verzogten, allen verderen eisch te staaken, behalven de tachtig Dollars van de nog openstaande schuld, die uit het verkoopen der Kameelen van ally zouden kunnen gevonden worden. Ons berusten in dien voorslag, verwierf ons de agting van allen, daar tegenwoordig, en de waardige Shaik maakte ons deeze pligtpleeging, dat hy zich verwonderen moest over onze edelmoedigheid, schoon betoond ten koste van het character zyns Volks. De Leezer zal, misschien, met ons overeenstemmen, dat wy deeze beschuldiging niet behoefden te erkennen; dewyl zulk een Man, als wy hier voor ons hadden, genoegzaam was om zyn Volk van zulk een blaam te bevryden. Het Geregtshof scheidde, en wy vertrokken, niet weinig in onzen schik over deeze bediening des Geregts. De straffe, den rooveren, in andere Landen, aangedaan, belet, naar 't algemeen gevoelen, derzelver aanwas. Maar, wanneer wy agtgeeven, op de veelvuldige rooveryen, in Engeland gepleegd, is het twyfelagtig of de | |||||||||||||||
[pagina 437]
| |||||||||||||||
strengheid der straffe aan het bedoelde einde beantwoordt. Tot een teken onzer hoogagting, schikten wy, t'huis gekomen zynde, eenige dingen tot een geschenk, die wy dagten dat het aangenaamste zouden weezen aan iemand van zyne denkwyze, en zonden ze, door ibrahim, aan den Shaik. Zy bestonden in een paar fyne Shauls, een Indisch Carpet, en een Palampore, een fraaije Zabel, en een paar Pistoolen. De Zabel en de Pistoolen zondt hy te rug, schoon deeze zeker de meeste waarde hadden, en bedankte voor het andere; 't welk hy, te onzer gedagtenis, zou bewaaren. Desgelyks zeide hy aan ibrahim, dat hy een Koopman last gegeeven hadt om ons Kameelen, tot onze reis, te verzorgen: dewyl de Rivier te gevaarlyk was om langs te trekken. Korten tyd daar naa is deeze goede oude Shaik onthoofd, in een dier omwentelingen, waar aan Egypte toen ingewikkeld was; doch zulke voorvallen zyn gemeen in Africa en Asia. |
|