Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBrief van den heer Marc-Theodore Bourrit, Burger van Geneve, aan den heer Graaf De Buffon, over den aangroei der ys-beddingen in het Alpische Gebergte.Myn Heer!
Hoe veel aangenaamer en dierbaarder wordt my de beoefening der Natuure, dewyl ik daaraan het voordeel verschuldigd ben van myne waarneemingen door de inzigten van uw doordringend vernuft bevestigd te zien, en dat myne moeilyke reistochten beloond worden met de eer, welke gy dezelve aandoet, daar gy ze aanhaalt; eene eer voor my veel streelender, dan die men my geschonken heeft met ze te doen vertaalenGa naar voetnoot(*); doch ver- | |
[pagina 420]
| |
gun my, myn Heer, u te berigten, dat ik nog veel heb te voegen by de reeds bekende bewyzen wegens den aangroei der Ys-beddingen in het Alpische Gebergte: alle myne waarnemingen strekken om te bewyzen, dat die aangroei geene veronderstelling is: zie hier nieuwe proeven, sterk genoeg om melding te verdienen. 1. De vermaarde Ys-zee van Montanvert te Chamouni, bepaalt Savoije en Piemont: zeer wyduitgestrekt is die Yszee, men trekt dezelve niet zonder gevaar over: van den eenen kant loopt ze uit op Mont-Blanc, en aan den anderen op de groote Ys-bedding van Talefre, aan 't einde ziet men niets dan de schriklykste vertooningen, door de Gidsen van Chamouni met rede een Hel van Ys geheeten. Welke, ondertusschen, de tegenwoordige staat deezer Valeie zyn moge, het gaat vast dat de Inwoonders van Chamouni, eenige eeuwen geleden, door dezelve gemeenschap hadden met die van Val d'Aost, en dat zy, 's morgens ten vier uuren uitgaande, op het uur der Misse te Cormayeur kwamen. Ik heb zelfs uit den Heer paccard, een Heer van omtrent tachtig jaaren, Notaris te Chamouni, in wiens handen de oudste bescheiden des lands zyn, verstaan, dat deeze Valei oudtyds zelfs tot Cormayeur behoorde: eene benaaming ontleend van Courmajeure, om dat de Regters aldaar hunne zittingen hielden, en de geschillen der Chamounards afdeeden: nu begaven zy zich niet derwaards, dan dwars over Montanvert: tegenwoordig is de gemeenschap met Cormajeur afgebrooken, en niet alleen de weg onbruikbaar geworden voor de stoutmoedigste Menschen, maar zelfs voor de Wilde Geiten, die, naa dat het Ys denzelven geslooten heeft, niet meer te Montanvert komen. De Chamounards kunnen 'er niet heen trekken dan over Bon-home, waar Tarentaise begint, of door Wallisserland, 't welk op twee dagen reizens te staan komt, eindelyk was deze zelfde Valei van Montanvert, nu op 't hoogst dertig jaaren geleden, een Peru voor de zoekers van Krystallen: tegenwoordig is de tak van eenen toen zo ryken en winstgeevenden handel geheel vervallen, door den aangroei van Ys en | |
[pagina 421]
| |
de opeenstapeling van Sneeuw, overal bykans de rotzen bedekkende. 2. Wanneer ik, in myne eerste Reisbeschryving, de onderscheide Ys-beddingen, die by de schoone Valei van Chamouni zyn, opgaf, telde ik 'er vyf, die des Bossons, des Bois, d' Argentiere en Tourd: maar, zints dien tyd, is het tooneel van cieraad veranderd, eene nieuwe heeft zich opgedaan, Tacona geheeten; deeze is tegenwoordig de eerste, die men ontmoet; en reeds zo laag, dat zy de Ingezetenen doet schroomen, voor eene geheele bedekking hunner daar by gelegene bezittingen. 3. De Heer paccard, hier boven gemeld, heeft my verzekerd, in 't geen veele Chamounards my vermeldden, dat men, niet meer door Montanvert in Val d'Aost kunnende komen, voor eenige jaaren nog derwaards ging, over den top van Tourd; van deezen berg komen zy in een engte, Col Feret genaamd, een weg dien zy in twaalf uuren gingen. Thans is deeze doorgang geheel geslooten. 4. Gy zult, myn Heer, in myne Beschryving der Bergen van Wallisserland en Zwitzerland, gezien hebben, dat 'er in 't Zuiden van Wallisserland eene zeer groote Ysvalei gelegen is, Chermotane geheeten, eene allerverschriklykste plaats. Ondertusschen heb ik eene oude kaart van dat woeste Land beschouwd, waarop verscheide wegen liepen dwars door deeze Ys-zee, en over die steilten: deeze kaart is in handen van den Kapitein mikeli thelusfon, te Geneve, die eene zeer aanzienlyke verzameling van Kaarten bezit. 5. Indien ik van de Ys-beddingen van Savoije en Wallisserland overga tot die in het Canton Bern, zullen de bewyzen van derzelver aangroei nog sterker worden, en eene meerdere maate van egtheid bekomen. Aan het einde van de Valei Lauterbroun stonden, tegenwoordig, veertig jaaren geleden, verscheide wooningen, veel verder op de Alpen gelegen dan thans die van Myrre en Ghimmel: deeze wooningen zyn nu door 't Ys bedekt. Daaromstreeks was een doorgang om in het bovenst gedeelte van Wallisserland te komen, thans geheel weg; ook reken ik voor verlooren een doortocht, door welken polier de bottens, Deken der Kerke van Lausanne, van Kandelsteig na Lauterbroun, ging: althans weet ik zeker uit het geen my de Inwoonders van Kandelsteig gezegd hebben, dat het Ys op die bergen zeer vermenigvuldigd is. 6. Maar het is bovenal in de Valei van Grindelwald, | |
[pagina 422]
| |
dat men een tastlyk bewys aantreft voor de vermeerdering der Ys-beddingen, die van daar nederdaalen: zy waren, eenige eeuwen geleden, nog boven op de bergtoppen bepaald, en de plaats, welke zy tegenwoordig beslaan, werd voorheen sterk bebouwd. Dit is eene zo blykbaare waarheid, dat de Oeconomische Societeit te Bern, tot een Prys voor het volgend jaar, beloofd heeft aan hem die de beste bepaaling opgeeft van de tydperken, waarin het Ys, in die landen, de vrugtbaare landstreeken bedekt heeft. - Hier by moet ik nog voegen, dat de Heer grouner verklaart: ‘Hoe de oude bescheiden uitwyzen, dat de Valei de l'Aar, op den berg Grinssel, thans met Ys opgevuld, in oude tyden bebouwd wierd.’ Ondertusschen is die Valei een van de hoogste der Alpen: ik heb dezelve in één dag geheel doorgegaan: de Zon schiet 'er haare straalen geduurende eenige uuren, en vermindert het harde Ys, 't welk dezelve in 't geheel bedekt, niets. 7. 't Is niet alleen op eenige deelen van het Alpische Gebergte dat het Ys vermeerdert; dit heeft plaats in derzelver geheele uitgestrektheid: veele voorbeelden hier van zou ik kunnen ophaalen; ik bepaal my tot twee. Ten Oosten van St. Gothard begint eene verzameling van zeer hooge bergtoppen; bekend onder den naam van Mons Adula. Deeze toppen zyn in veele armen verdeeld, welker tusschenruimten zo veele groote Ys-beddingen zyn, die een allerverschriklykst vertoon opleveren; geen Mensch durft 'er ingaan, en de Wilde Geiten zelfs houden 'er zich van verwyderd, en de Zon schynt te schroomen die akelige streeken te verlichten: niet te min heeft men berigten, dat deeze Landen, voor den Mensch verlooren, eertyds niet waren 't geen zy thans zyn: de Valei van Rhinwald, by voorbeeld, van waar de Opper-Rhyn voortkomt, droeg in oude tyden den naam van Vallée de Paradis: dewyl het een hoogst vermaaklyk Land was: een overlevering van geslacht tot geslacht, onder de Inwoonderen deezer streeken standgrypende; tegenwoordig is het bovenste gedeelte dier Valei het Paradys der Wilde Geiten: dewyl het aan dezelve een ongenaakbaare vryplaats oplevert. 8. Eene zekere zaak, eene gebeurtenis, nog daadlyk in weezen, is, dat men geene Landen in Europa vindt, waar men zo veele overblyfsels aantreft van Huizen en | |
[pagina 423]
| |
Kasteelen als by de Grisons; deeze ruïnen vertoonen zich tegenwoordig in het gebergte, in verwoeste vlakten, zeer verre van de thans bewoonde Landstreeken afgelegen. Nu is het geenzins waarschynlyk, dat de Menschen een Land, zo schriklyk, en van alle menschlyke hulpbieding afgescheiden, zich ter woonstede zouden gekoozen hebben: daarenboven zyn het de Gebouwen alleen niet, die ons ruïnen vertoonen, 't zyn de bergen zelve die ze omringen: derzelver verwoesting, de Sneeuw en het Ys, die deeze voor een groot gedeelte bedekken, getuigen, dat de Menschen van daar verdreeven zyn, door de verandering der Lands en Lugtsgesteltenisse. 9. Met dit alles wil ik geenzins zeggen dat deeze Ysen Sneeuw-verzamelingen, in zekere saisoenen, en zelfs geduurende eenige Zomers, niet afneemen: dit gebeurt door aanhoudende hitte en stormwinden; maar ik merk deeze vermindering slegts aan, als vertraagingen van den algemeenen aangroei der Ys-beddingen. Ik bedoel derzelver vermeerdering in 't verloop van een aanmerkelyk tydvak, zelfs van verscheide eeuwen. - Daarenboven gebeurt het menigmaalen, dat, indien het afneemen van het Ys op eenige plaatzen der Alpen merkbaar is, het toeneemen op andere bespeurd wordt. Dit heeft thans met de daad plaats. De geweldige Zuidewinden van het voorleden jaar hebben de Ys-bedding des Bossons doen afneemen: maar nimmer is Buet zo zeer met Sneeuw overlaaden geworden als in dat zelfde tydperk. De Heer berenger en myn Zoon, die deezen dit jaar beklommen hebben, konden niet rusten op la Table du Chantre, deeze was te eenemaal onder de sneeuw bedolven, benevens andere rotzen: zy gingen omtrent vier uuren lang op de sneeuw, eer zy den top deezes Bergs bereikten. Ten besluite zeg ik, met den Heer de luc. ‘Men kan den aangroei van alle de Ys-beddingen der Alpen niet in twyfel trekken: derzelver bestaan is een bewys, dat, in de voorgaande Eeuwen, de veelheid der gevallene Sneeuw in de Winters, de veelheid der gesmoltene in de Zomers, te boven ging.’ Ik heb de eer van, met de diepste hoogagting, te zyn, en te blyven, enz. |
|