streepen, meer of min donker van kleur; doch nooit zo donker als by het Wyfje, in welke die kleur, om zo te spreeken, de heerschende is, en langwerpige streepen vormt. Eenige zyn aan den Hals aschverwig, en aschkleurig met bruin gemengd op den Rug; zy hebben een purperen kring rondzom de Oogen, en rood aan den Kop. De kleur van den Bek is ook aan verandering onderworpen, nu eens geel, dan eens aschverwig, aan het grondstuk, en bykans bestendig zwart aan de punt. In alle zyn de Neusgaten rond, een weinig verheeven, en bedekt met kleine vederen; de Tong is een weinig gevorkt, de Oogen zyn klein en zwart; deeze kleur hebben ook de Pooten, doch nu eens donkerder, dan eens ligter.
De Sneeuwvogels verlaaten het Gebergte, waarin zy zich onthouden, wanneer de vorst en de sneeuw hun het voedzel ontneemt; dit bestaat grootendeels uit de vrugt eener soort van Berkenboomen, en eenige andere dergelyke gewassen. Als men ze opgeslooten houdt, gewennen zy Haver te eeten, die zy behendig uitpluizen; ook gebruiken zy groene Erweten, Gerst, Hennipzaad, enz. doch dit laatste doet ze vet worden, en daar door ongemak krygen.
In den Voortyd keeren zy weder na het Sneeuw- en Ysgebergte; schoon zy niet altoos denzelfden weg houden, ziet men ze doorgaans in Zweeden, in Saxen, in Neder Silezie, in Poolen, in Rood Rusland, in Podolie, in Engeland, in het Landschap Yorck. Zeer zeldzaam vertoonen zy zich in het Zuiden van Duitschland; in Zwitzerland en Italie zyn ze bykans onbekend.
Ten tyde van hun overtocht, vertoonen zy zich aan de groote wegen, aazende op 't kleine Graangewas en alles wat hun tot voedzel kan dienen, als dan worden ze gevangen. Men zoekt ze om de zonderlingheid van hunne Pluimadie, en de lekkerheid van hun vleesch; en geenzins om hun zang: want men hoort ze in den opgeslooten staat nimmer zingen, en al hun bekende wildzang bestaat in een niets betekenend getjilp, of een scherp geluid, gelykende naar dat van een Meerkol, 't welk zy doen hooren als men ze wil aanraaken. Voorts moest men, om over deeze byzonderheid regt te oordeelen, hun hooren in den paartyd, wanneer de stem der Vogelen best is, en andere, dan de gewoone, toonen