die hy gevoelen moet aan wien ik ene weldaad bewezen heb, zyn dingen die my aangenaam zyn. Een goed boek, ene fraije gedagte, strelen mynen geest. Dit zyn vermaken, die ik dagelyks neme, en die my de eenzaamheid doen zoeken, en verkiezen boven de gezelschappen. In de eenzaamheid vervee! ik my zelden, doch meest altyd by de menschen. ‘Een zot, zegt de schryver, dien ik heb aangehaald, een zot denkt, dat een man van verstand, die eenzaam leeft, zig verveelt.’ De zot bedriegt zig. Maar met dit alles, had ik de vrolykheid van den zot, myne vermaken zouden veel menigvuldiger, veel levendiger zyn. Gelukkig is de man, dien een bal, dien een laf gesnap, dien het dagelyksch nieuws, vermaken kan. Hy kan ligtelyk zig die genoegens verzorgen. Ik, integendeel, heb maar zelden vermaak. Zulke gedagten, die my treffen, ontmoet men niet op ieder blad, in elk boek. En de gezelschappen, ik herhaal het, hebben gemeenlyk voor my niets anders dan verdriet. Ook bemerk ik genoeg, dat ik in de gezelschappen niet gezien ben, vooral ben ik ongeschikt voor de verkering der Vrouwen. Dit, begryp ik, kan ook niet anders wezen. Het is onmoogelyk, dat een man, die zig in een gezelschap verveelt, anderen vermaken zoude. En hoe kan een droge suffaard de schone sexe vervrolyken, daar hy geen smaak vindt in hare grootste vermaken, en dezelven veeltyds als kinderagtig by zig zelven aanziet. Op deze wys ben ik verstoken van een der grootste vermaken des levens, dat der zamenleving. En dit kwaad brengt weder een ander voort. Men kan, zonder vrienden en begunstigers, in de wereld niet ver komen. Nu, vrienden en begunstigers moet men zig door zynen aangenamen omgang verwerven. Ook dit maakt my myne koele en droefgeestige gesteldheid onmogelyk. Zulk ene gesteldheid, zegt men, is geschikt om grote denkbeelden voort te brengen. Ik gelove van ja, maar het blyft gemeenlyk by denkbeelden. Om werkzaam te zyn, en iets aantevatten, moet men ene zekere maat van vuur en leven bezitten, dat
ons voortdryft, en de ogen sluit voor al het hachlyke en onzekere dat 'er in den uitslag steekt. Daarenboven komt men met myne gesteldheid zelden in de omstandigheden, van iets groots te kunnen verrigten.
Gy ziet, Myne Heren, dat ik deze myne gesteldheid aanzie als enen groten hinderpaal van myn geluk. Dus heb ik gedagt, of 'er geen middel zyn zoude om dezelve te verbeteren. Onze lugtsgesteldheid gesteldheid, denk ik, doet 'er veel toe; maar de levenswys niet minder. De koude en vogtigheid onzer lugt verdikt het bloed. Ook zyn de noordsche volken veel koelder en droefgeestiger dan de zuidelyker, gelyk de Franschen, de Italianen en Grieken; ten zy de levenswys der laatsten hierin ene verandering veroorzaakt, zo als dit ten opzigt der Turken plaats heeft, die, in 't midden der levendige Grieken, het peinsagtigste en droefgeestigste volk van den aardbodem zyn. De spyzen zyn het ook voornamelyk, waardoor onze gesteldheid bepaald wordt. Ik hebbe al gedagt, van op