| |
Zamenspraak tusschen Cicero en Chesterfield. over de waardy van weezenlyke bekwaamheden.
sall.
(Uit het Engelsch.)
Versta my niet verkeerd chesterfield. Ik weet op hoe hoog een prys men de aangenaame beschaafdheden des leevens moet stellen. Gespraakzaamheid, Oplettenheid, Voeglykheid van gedrag worden, door de Wysgeeren, schoon niet in den rang der Deugden geplaatst, daar toe betrekkelyk gemaakt, en hebben eenen kragtdaadigen invloed op de bevordering van het geluk der Maatschappye. Ik heb ze zo wel als gy aangepreezen. Maar ik beweerde, en geen drogredenkunst zal in staat zyn om my dit stuk te doen opgeeven, dat zy, om met de daad beminnelyk te zyn, uit Braaf heid van Ziel moesten voortkomen. Door listige Bedriegers voorgewend, om oogmerken van byzonder belang te bereiken, veranderen zy in veragtlyke gebaarden en verfoeilyke geveinsdheid.
Verschoon my, myn waarde cicero, ik kan, voor tegenwoordig, my niet dieper in dit geschil inlaaten. Ik heb ten minsten honderdmaal myn woord gegeeven, ik zie daar ginds myne schoone Fransche Comtesse.... Ik beloofde haar en my zelven het vermaak van een aangenaame wandeling. In der waarheid, wy hebben hier, in de Eliseesche Velden, verrukkelyke wandeldreeven. En zo veel goed gezelschap, dat, indien het laage Gemeen ons niet lastig
| |
| |
viel, ik my het gemis van de Thulleries niet zou beklaagen. Doch vaar wel, mon cher Ami - want ik zie Mevrouw ***** zal van de party weezen. - Vaar wel - vaar wel.
Ach! welk een smaadnaam moet ik hooren! Bedenk dat ik een Man van Eer ben, niet gewoon het voorwerp te weezen van het medelyden of den hoon van een uit laagen rang schielyk groot geworden, een novus homo - Maar misschien betrof uwe uitboezeming my niet. - - Indien ja - waarom?
Ik heb zo weinig ten oogmerke u te hoonen als u te vleien. Uwe ligtzinnigheid verwekte myne verontwaardiging; maar myn medelyden met de verbastering der Menschlyke natuur, in uw voorbeeld zo duidelyk zigtbaar, verzwolg myne veragting.
Ik zou een weinig gestoord kunnen weezen: doch dewyl de Welleevenheid zulks verbiedt, zal ik ééns voor den Wysgeer speelen. - Om tot de zaak te komen - hoe brengt gy uwe - hoe zal ik het noemen? - uwe ongeschikte aanspraak overeen met die regelen van 't welvoegelyke, met die beschaafdheid van Zeden, welke gy zegt zo wel te kennen, en zo wel geleeraard te hebben als ik?
Om u de waarheid rondborstig te belyden, ik wilde de kunsten der beschaaving niet tot de uiterste verfyning gebragt hebben. Een al te opgesmukte opvoeding, en te verregaande nauwlettenheid op het bevallige, grenst aan verwyfdheid. Om een beschaafd Heer te worden, moet iemand niet verkeeren dat hy een Man is. 'Er doet zich eene bevalligheid op in een manlyk Character, en eene schoonheid in een openhartig voorkomen, welke allen, die zich uitgeeven voor Leermeesters in de kunst van behaagen, niet in staat zyn in te stortten.
| |
| |
Wy hebben geleefd in een staat der Zeden zo verschillend als de tydperken, waar in wy bestonden, van elkander onderscheiden waren. Gy Romeinen, vergeef het my, myn waarde cicero, hadden iets ruws in zich overgehouden. Kom, kom, dit moet ik over 't hoofd zien. Gy hadt het noodig de Volksgezinden te behaagen, om hunne stemmen te verkrygen; en, indien Similis Simili gaudet, moet men bekennen, dat de grootsten van u zich van hunne gunst verzekerd mogten houden. Hoe een Zwierige Jonker zou uwe cato's en uwe brutussen uit de zaal verdreeven hebben, indien zy hunne ouderwetze hoofden daar in gestooken hadden; en Mylord mode, vast vertrouwende op de welbewuste verdiensten van de grootste of kleinste hairkrullen, naar dat de smaak het eischte, zou pompejus de groote van 't stuk gebragt hebben. Och! cicero hadt gy geleefd in eenig hedendaagsch Hof van Europa, gy zoudt zeker eenigzins u eigen gemaakt hebben, die onbeschryflyke bevalligheid, welke niet alleen het cieraad is, maar de plaats kan vervullen van alle die zo veel moeite kostende begaafdheden, door de dwaazen weezenlyke verdiensten geheeten. Doch dit was uw geluk niet; en ik ben 'er zeer op gesteld om inschiklykheid te gebruiken.
De leevendigheid, welke gy u eigen gemaakt hebt door u in de Schriften en Zeden der verbasterde Gaulen te oefenen, heeft u een te hoogen prys doen stellen op hoedanigheden die de vlugge verbeeldingskragt op 't oogenblik verblindt en aanzet, om die soort van waardye te versmaaden, welke noch verkreegen noch begreepen kan worden, zonder ernstige oplettenheid, en dikwyls niet zonder het aanwenden van veel moeite. Maar ik wil met u geenzins in geschil treeden over de voeglykheid of onvoeglykheid der uitwendige Modes, die een aapagtig Volk vermaaken. Ik wil geene bewysredenen spillen, om aan te toonen dat Goud meer waardye heeft dan Klaatergoud, schoon het laatste meer schittert. Maar ik kan niet nalaaten u te berispen, en dat wel met eene scherpheid, welke uwe zugt voor het zagte en bevallige niet zal goedkeuren, om dat gy de Ondeugd als behaagelyk, in uwe Brieven, aanpryst.
| |
| |
Dat de groote cicero zo weinig van de wereld weet, verbaast my met de daad. Een weinigje Vrygeestery, myn waarde, dat is het al: hoe kan iemand een Heer van fatzoen weezen zonder een weinigje Vrygeestery te bezitten?
Ik had my altoos verbeeld, dat men, om een Heer van fatzoen te zyn, een Zedelyk goed Man moest weezen. En gy, die het voordeel genoot van een Licht om u te geleiden, 't welk my ontbrak, gy zyt zeker te beschuldigen om dat gy Godsdienst en Deugd in uw Stelzel geheel over 't hoofd ziet.
Hoe! nog bygeloovig daarenboven! Gy hebt niet omgegaan met den Wysgeer van Ferney, die u verre overtreft. Ik dank den Hemel, dat het my gebeurde in dezelfde Eeuwe met dat groote Licht te leeven. Vooroordeel hadt my anderzins aan de begrippen van myne Grootmoeder slaafsch gekluisterd. Myne dagen waren verlichte dagen, en ik vind iets tot de algemeene verlichting toegebragt te hebben, door de Brieven, naa myn dood in 't licht gegeeven.
Poch daar niet op. - Bedenk dat gy een Vader waart.
En deed ik myn best niet om myn' Zoon het bevorderlykst te weezen, met hem de hoedanigheden aan te wyzen, noodig in een Afgezant aan een vreemd Hof, tot welke waardigheid ik hem altoos schikte? Weinig Vaders hebben meer gedaan dan ik om hun Zoon te volmaaken. Niets was 'er, of ik schikte my om het hem aan te wyzen.
In de daad, uwe inschiklykheid was groot. Gy waart zo veel als koppelaar voor uw Zoon. Gy leerde hem niet alleen de laage kunsten der veinzery, en de bedrieglyke streeken, welke den Adel schandvlekken: maar gy bedierft zyne beginzels, stookte zyne driften op, hem
| |
| |
de voorwerpen tot voldoening derzelven aanwyzende. Gy moogt de taak, om hem heerschende Ondeugden te leeraaren, wel aan eene zondige Wereld hebben overgelaaten. Voorbeeld, en de bedorvene dristen der menschlyke Natuure, zullen altoos in staat zyn om dat onnatuurlyk oogmerk te bereiken. Maar een Vader, door de Natuur geschikt om de Beschermheer te weezen van zyn onbedreeven Kind, in een gevaarlyke Wereld intreedende, die het werk der verleiding op zich neemt, is met de daad een wangedrocht. - Ik had mede een Zoon. Ik was teder bezorgd voor het recht beleid zyner Opvoedinge. Ik betrouwde hem aan cratippus te Athene; doch ik kon, even min als gy, nalaaten, hem Lessen te geeven door Vaderliefde ingeboezemd. Deeze Lessen zyn vervat in myn Boek over de Pligten: een Werk, 't welk men zints dien tyd altoos aangehaald heeft, als een blyk van de hoogte waartoe de Zedekunde der Heidenen, zonder behulp eener Openbaaringe, was opgeklommen. - Ik beken het, ik voel hier over een aandoening van grootsheid; niet ter oorzaake van de bekwaamheid, welke 'er in mag doorstraalen; maar wegens de beginzels daar in geleeraard, en het goede, 't welk ik hoop, dat het te wege bragt. - Gy hebt geen oogmerk gehad om uwe Lessen der Wereld mede te deelen; doch daar gy ze gegeeven hebt aan uw Zoon, dien gy beminde, mogen wy daaruit besluiten dat gy ze voor de waare Wysheid hieldt, en alleen der Wereld onttrok, om dat ze streeden met de gevoelen der weinig verlichte menigte. Men heeft ze zeer algemeen geleezen, en zy strekken om de Zeden, de Ondeugden, de beuzelagtige Hebbelykheden van het Volk, 't welk gy bewonderde, in te voeren by uw eigen manlyken Landaart, die, van alle Volken, ten eenigen tyde het naast kwam aan de edele eenvoudigheid der Romeinen.
Spaar my cicero? Ik ben nimmer gewoon geweest aan de niets ontziende gesprekken van een oud Romein. Ik voel myne geringheid in zyn gezelschap. Ik schyn te krimpen in zyn edele tegenwoordigheid. Nimmer voelde ik myne nietsbeduidenheid zo sterk als tegenwoordig. Fransche Hovelingen, Fransche Wysgeeren zyn myne voorbeelden geweest; en te midden van de ver-
| |
| |
wildering des vermaaks, en de vervoering van gemaakte leevendigheid, merkte ik nimmer op de bevalligheid der Deugd en de schoonheid van een Manlyk Character. Ik had zugt om uit te munten, en met beter voørbeelden te gebruiken, zou ik daar aan voldaan hebben. Ik zie en eerbied zulks in u, en ik bid u, uwe welspreekenheid niet aan te wenden om myne beuzelagtigheid te verguizen, daar ik des belydenisse doe: want ik heb nog, en zal altoos behouden, die agting voor myn Character, welke niet toelaat, dat ik my vrywillig aan hoon en veragting bloot geeve.
|
|