| |
Aanmerkingen over de geleerden.
De menschen hebben, over het algemeen, eene zeer groote gedagte van de Geleerden. Zy agten een' geleerd Man tot alle groote dingen bekwaam: en, naar maate de menschen onkundiger zyn, des te grooter gevoelens koesteren zy van de geleerdheid. De Boer houdt zyn Dominé en Advokaat voor wonderen, wier verstand en bekwaamheden voor niets staan, die alles kunnen doorzien en uitvoeren. Het preeken en pleiten is by hem iets dat zeer na aan het toveren paalt; en hy kent geene grootere Mannen dan zyn Ziel- en Pleitbezorger. Zelfs onder eenigzins meer verlichte lieden heeft een diergelyk vooroordeel plaats, en men houdt de Geleerden al vry algemeen voor menschen, die niet alleen meer weeten dan anderen; maar ook beter denken en handelen, en geschikter zyn tot allerleie verrigtin- | |
[pagina t.o. 252]
[p. t.o. 252] | |
| |
| |
gen, niet alleen in het gemeene leeven, maar ook tot zaaken van het allergrootste gewigt.
Ondertusschen is het zeker, dat men met deeze gedagten den Geleerden al te veel eer aandoet; en dat zeer veelen uit die verhevene klasse van stervelingen, in weerwil van alles wat zy geleezen, overdagt en geschreeven hebben, dikwyls in het gemeene leeven geen hair beter redeneeren en handelen, dan het gros der menschen. Men zal mooglyk denken, dat ik hier een zeker soort bedoele, welke, zotten geboren zynde, by toeval, of ingevolge hunner aangeborene zotheid, in de hoop van zig eenen naam te maaken, aan het Studeeren geraakt, volgens de onveranderlyke geschapenheid hunner natuur, zotten blyven en zotten sterven; en wier Geleerdheid alleen dient om hun nog zotter te maaken; gelyk het zeker is, dat van alle Zotten de Geleerde Zotten de ergsten zyn; en dan zal men myne gedagten ligtlyk toestemmen. Doch dit is het niet wat ik bedoele: ik spreek niet van Zotte Geleerden, maar van Verstandige Geleerden; zelfs van waarlyk groote mannen; en die met regt de bewondering eener geheele Eeuw tot zig getrokken hebben. Hoe groot, hoe verre zelfs boven de gewoone bekwaamheid van 't Menschdom in 't algemeen, veele Mannen in hunne weetenschappen ook mogen zyn, dikwyls zyn zy Kinderen in den daaglykschen omgang, en weeten byna niets, dan het geen zy in hunne boekenkamers opdoen. Dit maakt, dat zy dikwyls in het gemeene leeven bedrogen, en in de zamenleeving met regt uitgelachen worden. Men behoeft maar eenige geleerden een weinig van naderby, dan uit hunne Schriften, en het gemeene geroep van hunne verdiensten, te kennen, om door de ondervinding hier van overtuigd te zyn. De byzondere voorwerpen der Geleerdheid uitgeslooten, zoude ik veel betere verwagting hebben van een Man van een goed natuurlyk verstand en veele ondervinding in de wereld, dan van eenen Geleerden van beroep. Ik heb altyd bevonden, dat oude officieren, zeelieden, en anderen, die veele bezigheden van allerleie soort aan de hand gehad, dus veel gezien en opgemerkt hebben, mits hun de natuur een goed verstand hebbe
geschonken, meer weeten, aangenaamer in den omgang, en bekwamer zyn, niet alleen in de daaglyksche bezigheden van het leeven, maar ook
| |
| |
in verrigtingen van aanbelang. Stond het aan my, ik betrouwde eene handeling aan een vreemd Hof duizend en duizend maal liever aan een oud verstandig Krygsman, dan aan den eersten Akademist der geheele wereld. Niet, dat ik de weetenschappen veragte, of oordeele, dat zy het verstand bederven. Wel verre daar van daan! wel gebruikt, dienen zy om het verstand te verbeteren, en als den weg te baanen voor anderen, die, geschikt tot meer daadlyke verrigtingen, dan loutere oeffeningen van den geest, moeten uitvoeren het geen de Geleerden als nuttig hebben uitgedagt. De Geleerden zyn als de maakers der werktuigen, welken anderen moeten gebruiken. Hadden de Geleerden niet gestudeerd, niet gerekend, niet geschreeven, de Staatkundige, de Krygsman, de Zeeman, zouden duizend kundigheden, duizend Werktuigen, duizend hulpmiddelen, missen, welken hun nu van het grootste nut zyn, en zonder de welken zy niet het honderdste gedeelte, van het geen zy nu doen, zouden kunnen uitvoeren. De Geleerdheid en de Geleerden zyn dus van een zeer groot nut in de wereld, en verdienen de hoogagting van een' ieder. Maar voor het werkdaadige zyn weinigen hunner geschikt. Ik zeg, weinigen; want daar zyn 'er, die, by eene in veele takken door en door grondige Geleerdheid, de kundigheden van het gemeene leeven, en de geestigheid der fynste en keurigste zamenleeving voegen; die in gezelschap, en in eenzaamheid, in den raad, aan het hof en in hun boekvertrek, altyd even groot zyn. Doch dit zyn zeldzaame verschynselen; en zulke Mannen moet men beschouwen met eene bewondering, welke met eene diepe vernedering en hulde van den geest gepaard gaat. Zulke geesten maaken eene uitzondering. Maar de meeste Geleerden zyn, in myn oordeel, minder bekwaam dan zeer veele andere menschen; en hunne kundigheden zyn meerendeels minder voor hun eigen geluk, het daaglyksch leeven en den dienst der maatschappye geschikt; alleen het geval uitgezonderd, dat zy een byzonder beroep hebben, 't welk volstrekt Geleerdheid
in hun, die het bekleeden, vereischt; of, ten minsten zonder zekeren trap van Geleerdheid, niet kan waargenomen worden. Een ongeleerde kan nooit een bekwaam Geestlyke, Advokaat, Geneesheer of Hoogleeraar, wezen. Hoe grooter de Geleerdheid van dezulken is, des te bekwaamer worden zy voor
| |
| |
hun beroep; en al deugen zy tot niets anders, dan het geen tot hun beroep behoort, trekt de Maatschappy egter dienst genoeg van hun, om hen de hoogste agting hunner medeburgeren waardig te maaken.
Ik herhaal het nog eens, de Weetenschappen zyn allernuttigst; de Geleerden maaken eene klasse uit van menschen, die onontbeerlyk en aller agting ten hoogsten waardig zyn. Ook is het de schuld der weetenschappen en die der Geleerden zelven niet, dat deezen gemeenlyk minder geschikt zyn voor de zamenleeving, dan andere menschen van verstand en ondervinding. En dit ontstaat ook geenszins daar uit, dat alleen domooren en suffers zig op de Geleerdheid zouden toeleggen. Neen; de waare reden is deeze, (zulks leert de ondervinding duidlyk,) de waare reden is deeze, dat 's menschen geest te bepaald is, om zig op alle voorwerpen even sterk te vestigen. De Geleerden hebben zeer uitgebreide kundigheden; hun geest is vol van denkbeelden, en hun verstand is veeltyds door de Weetenschappen veel volmaakter geworden, dan dat van andere menschen; hoe verstandig die ook door de natuur voortgebragt, en door de ondervinding in de weereld verder gevorderd mogen zyn. Maar de kundigheden der Geleerden zyn niet zo zeer voor de gemeene zamenleeving, voor het daaglyksche gebruik. Historiekunde, Tydrekenkunde, Natuurkunde, boven Natuurkunde, verhevene Wiskunst, Starrekunde, Redeneerkunde, Oordeelkunde, Godgeleerdheid, en Regtsgeleerdheid; alle deeze Weetenschappen zyn treflyk in een gezelschap van Geleerden; op den Predikstoel; op den Hoogleeraarstoel; voor de Baly; doch in den gemeenen omgang moeten zy veeleer verborgen dan vertoond worden, zullen zy haaren bezitter niet als eenen walglyken pedant doen belachen. De grootste Geleerde, indien hy niets anders weet, moet, in een gezelschap van menschen van de wereld, even zo stil zitten te kyken, als de grootste weetniet: en, buiten het geen tot den tak hunner Geleerdheid eigenlyk behoort, kunnen de Geleerden zelden veel weeten. Door hunne liefde tot de studie, aan hunne boeken en studeerkamers verbonden, zien en hooren zy weinig daar buiten; en, wat zy nog hooren en zien, vergeeten zy wel dra, dewyl het hen, die geheel zyn
voor hunne Geleerde denkbeelden, weinig treft; hun van weinig belang voorkomt
| |
| |
en dus hunne aandagt niet opwekt; zo dat zy het veeltyds zien en hooren, zonder dat het eenig spoor in hun brein nalaate. Duizendmaalen is het my gebeurd op te merken, dat vrouwen, gemeene lieden, kinderen; in 't algemeen, menschen, die weinig denkbeelden hebben, oneindig beter onthouden, wat zy zien en hooren, en het veel beter weeten na te vertellen, dan de Geleerden. Dit komt daar van daan, dat de eersten, welken niets by zig hebben, dat hen aftrekt, meer getroffen worden van het geen hun voorkomt, hunne aandagt meer daar op vesten, en, door zig dikwyls die zelfde denkbeelden te herhaalen, zig die zo leevendig maaken, als vereischt wordt, om dezelven met de behoorlyke klaarheid aan anderen mede te deelen. Het geen, in dit opzigt, de menschen in 't gemeen, met betrekking tot de Geleerden, zyn, zyn de kinderen, met betrekking tot de volwassenen. By de kinderen vindt men de grootste vaardigheid om indrukken te ontvangen en die te bewaaren, en geen wonder, in de kindschheid is de geest als ledig; al wat een kind hoort of ziet is hem nieuw, treft hem, wekt zyne aandagt op, en drukt zig met onuitwischbaare trekken in zyn brein in.
Maar schoon men, zonder een grondig Geleerd Man te zyn, een bekwaam voorwerp kan weezen voor het huishoudlyke, en den dienst der Maatschappy; hoewel men, voorzien met eene uitgebreide ondervinding en een goed verstand, veeltyds geschikter zy voor het gemeene leeven, dan een Geleerde; moet egter niemant, die 'er gelegenheid toe heeft, verzuimen, zyn voordeel te doen met de uitvindingen der Geleerden; en, uit vreeze van, door een Geleerde te worden, zig voor het gemeene leeven onbekwaam te maaken, schrikken voor het verkrygen van kundigheden. Het leeven der Geleerden, als binnen hun boekvertrek beslooten, maakt veelen ongeschikt tot zekere verrigtingen, maar zo is 't niet met hunne kundigheden. Zonder zig van de wereld af te zonderen, door zig met de kundigheden der Geleerden gemeenzaam te maaken, en die te voegen by de door de ondervinding verkregene kennis van menschen en zaaken, bedient men zig van het geschiktste middel om zig tot een regt bekwaam Man, tot alle de gewigtigste verrigtingen van 't leeven, te sormeeren.
Verre van de Weetenschappen te willen veragten,
| |
| |
was myn oogmerk, met deze aanmerkingen, veeleer, eenen grond tot troost aan dezulken te verschaffen, die zig te groote denkbeelden maaken van het geluk en de waardigheid der Geleerden, en zig bitterlyk beklaagen, dat het noodlot hen niet tot zulk een geluk geschikt heeft. De Geleerdheid heeft haare vermaaken, haare voordeelen; de Geleerde is tot veele dingen bekwaam, waar toe een ander niet bekwaam is: maar ook de Geleerdheid heeft haare ongenoegens; die weetenschap vermeerdert, vermeerdert smerten; de Geleerde is ook tot veele dingen onbekwaam, waar toe een ander bekwaam is. Een goed natuurlyk verstand, door de ondervinding volmaakt, is gemeenlyk in de wereld van meer nut, dan de Geleerdheid. De verkeering in de groote beschaafde wereld, het reizen, en het leezen van goede boeken over allerleie onderwerpen, zyn voordeelen, welken de Geleerdste opvoeding gemeenlyk ryklyk opweegen. Daar moeten zekerlyk Geleerden zyn, gelyk 'er ook kruyers en daghuurders moeten weezen, om dat 'er beroepen zyn, waar toe de Geleerdheid vereischt wordt. Doch alle menschen behoeven geene Geleerden te zyn; zy moeten het ook niet weezen: ook zyn zy het niet; zo dat wy hier ook zeggen kunnen, Al wat is, is regt.
o.o.
|
|