dit niet moet toegeschreeven worden aan den groei der Planten; maar aan den invloed der Zonne op dezelve. Ik bevond, ondertusschen, dat de Planten de wonderbaare eigenschappen bezitten, om de Lugt, welke zy in zich hebben, en buiten twyfel gestaadig uit den algemeenen dampkring trekken, te zuiveren, en in goede gedephlogisteerde Lugt te veranderen; dat zy geduurig, als ik my dus mag uitdrukken, een dauw van die gezuiverde Lugt uitstorten, die, in de gemeene Lugt des dampkrings vermengd, deeze veel beter geschikt maakt, tot onderhoud des dierlyken leevens; dat de gemelde werking op alle tyden niet bestending en eenpaarig is, doch alleen begint, eenigen tyd naa dat de Zon boven den gezigteinder gereezen, de Planten door haaren invloed geschikt gemaakt heeft, om, op nieuw, op de Lugt en de Dierlyke Schepping, die heilzaame werking te verrigten, welke opgehouden hadt, geduurende de donkerheid des nagts; - dat deeze werking der Planten meer of min sterk is, naar maate van de meerdere of mindere helderheid van het weer, of dat zy meer of min aan den rechtstreekschen invloed der Zonne zyn blootgesteld; dat Planten, groeiende in de schaduw van hooge gebouwen, of op andere besloote plaatzen, deezen dienst niet volbrengen; maar, in tegendeel, een Lugt, voor de Dieren schadelyk, verspreiden, en zelfs de omringende Lugt bederven; - dat deeze werking der Planten afneemt met het daalen der Zonne, en geheel by den ondergang van dat koesterend Hemellicht ophoudt; uitgenoomen in eenige Planten, wier werking langer aanhoudt dan die van andere.
Daarenboven heb ik waargenomen, dat deeze werking niet moet toegeschreeven worden aan de geheele Plant; maar alleen aan de Bladeren en de groene takken, die dezelve voortbrengen - dat de zuure Planten, die een kwaaden geur geeven, en zelfs de vergiftige, deezen dienst even goed verrigten als de aangenaamste, de welriekendste en heilzaamste, - dat het grootste gedeelte van die gedephlogisteerde Lugt, welke uit de Bladeren vloeit, uit het benedenste gedeelte komt, bovenal in groote boomen, - dat de jonge bladeren, nog tot geene rypheid of volkomenheid gegroeid, minder gedephlogisteerde Lugt verschaffen dan de volwassene, en dat die lugt van eene mindere hoedanigheid is, - dat de Lugt,