Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 220]
| |
Derde proeve over de kleeding der vrouwen, en de verscheide wyzen, waar op de vrouwen zich in 't oog der mannen behaaglyk poogen te maaken,Ga naar voetnoot(*)(Overgenomen uit Dr. alexander's History of Women.)
Zodanig is de gesteltenis der beide Sexen, dat hunne bedryven, over 't geheel genomen, een wederkeerigen invloed op elkander hebben. De Vrouwen schikken zich op, en bezigen allerlei middelen om de Mannen te behaagen, en de Mannen poogen, door hoedanigheden, hunne Sexe voegende, zich aangenaam te maaken in 't oog der Vrouwen. In Landen waar de twee Sexen vry met elkander verkeeren, behoeven wy ons over deeze wederzydsche poogingen in geenen deele te verwonderen; maar, wanneer wy in overweeging neemen, dat in het Oosten de Vrouwen zich moeite geeven om zich op te tooijen, terwyl zy niet onder 't oog der andere Sexe komen, staan wy versteld. Dat zy het egter doen rust op de zekerste bescheiden. De Abt lambert merkt in zyn Verhaal van de Zeden en Gewoonten der Oosterlingen op, dat de Chineesche Vrouwen, schoon zy van niemand gezien worden dan van hunne eigene Vrouwlyke Bedienden, nogthans alle morgens verscheide uuren besteeden met zich te kleeden en op te tooijen. Het hoofdcieraad der Chineesche Juffrouwen bestaat uit veele hairkrullen verscheidenlyk geschikt, en overal vercierd met kleine van goud en zilver gemaakte bloempjes. Eenige vercieren haar hoofd met de gedaanten van Vogels gemaakt van goud of zilver, naar den rang der persoonen, 't welk een vreemd doch grootsch voorkomen heeft. Mevrouwen van den eersten rang hebben zomwylen verscheide van deeze Vogels aan elkander vastgehegt zo dat zy een Kroon uitmaaken. De jonge Juffrouwen draagen doorgaans een Kroon van styf papier, overdekt met zyde, en vercierd met paarlen, diamanten, en andere edelgesteenten; en boven op 't hoofd een tros bloemen, natuurlyke of door kunst gemaakte; | |
[pagina 221]
| |
door dezelve steeken yzerdraadjes heen, met schitterende Juweelen op 't einde. Haare kleeding is voorts styf en geheel niet fraay, schoon menigwerf met de kostbaarste cieraaden opgepronkt. In dit uitgestrekt gedeelte van de Oost-Indien, eertyds aan de Mogols onderworpen, vinden wy, dat de Vrouwen, misschien nog nauwer opgeslooten, dan in China, dezelfde zugt tot opschik hebben. Haare kleederen zyn vervaardigd van de fynste zyde, ryklyk doorwrocht met goud en zilver, en naar de gestalte geschikt met eene gemaklykheid en bevalligheid, welke toont, dat zy de Natuur ten voorbeelde genomen hebben: haare smaak, om dezelve na te volgen, is verre van veragtlyk. Doch zy schynen de meeste aandagt te besteeden aan 't hair, 't welk zy in allerlei gedaanten schikken, met gouden ringen en yzerdraaden, doormengd met diamanten. Algemeener is by dezelve het hair in vlegten te verdeelen, die los op haare schouders hangen, en waar in zy kostlyke steenen en gouden plaatjes hegten. Dus toegerust, zyn zy in staat het hoofd te beweegen op zulk eene wyze, dat ze al den glans op 't voordeeligst vertoonen, deeze Vrouwlyke kunstgreep is niet min moeilyk te verkrygen, dan voortyds in Europa het behandelen van de Waijer of het neemen van een snuifje, met een air, dat een schoone hand en een fraaije diamente ring, zich ten voordeeligste lieten zien. 't Is van onheuglyke tyden af by de Vrouwen, over 't grootste gedeelte der Wereld, de gewoonte geweest om haare ooren te doorbooren, en 'er deeze en geene snuisteryen in te hangen: doch deeze gewoonte om smerte te ondergaan, en het lichaam overstallig te belaaden, heeft zich niet tot de ooren alleen bepaald: de oude Inwooners van het Oosten hadden zo wel in de neus als in de ooren Juweelen, en op verscheide plaatzen houdt dit nog stand. By ons Europeaanen, die nauwlyks eenig deel van het Lichaam, de neus alleen uitgenomen, van byzonder cieraad ontbloot gelaaten hebben, heeft een opgepronkte neus een zonderling en wanstallig voorkomen; doch dit is alleen het uitwerkzel der gewoonte, deeze doet ons doorgaans denkbeelden van schoon en leelyk vormen. De Hottentot houd zich verzekerd, dat de schoonheid grootlyks vermeerderd wordt, door eene menigte van vet en pis. Te Smyrna verbeel- | |
[pagina 222]
| |
den zich de Vrouwen dat dezelve gelegen is in een plomp dik lichaam, met uitsteekende borsten: om welke te verkrygen zy allerlei middelen inneemen en veele bygeloovige plegtigheden bezigen. Wy hebben slegts op te merken, wat wy gevoelen by eene aanmerkelyke verandering van Mode; hoe onvoeglyk dunkt ons eene nieuwe, tot dat ze, door gewoonte, ons gemeenzaam geworden is! Doch zo dra dit gebeurt, zal zelfs de Mode, die wy 'er zo verre boven stelden, wederkeerende, het behulp der gewoonte op nieuw noodig hebben om onze voorgaande goedkeuring te doen herleeven. Maar, schoon beide de Sexen, in eenige deelen der Oost-Indiën, haare neuzen opschikken, vergeeten zy niet haare ooren op te tooijen; zo wel als in Europa vercieren zy dezelven met Goud en Juweelen: zy draagen, desgelyks, verscheide soorten van halsbanden, armbanden, en ringen van groote waarde: zy houden zich niet te vrede met zulk slag van Kleeding en Opschik als men met geen mogelykheid voor die der Natuur kan neemen: zy bedienen zich ook van die 'er naar gelyken en ligt voor haar werk zouden genomen worden. Zy hebben verscheide blanketzels, welke zy met zo veel behendigheids op weeten te leggen, dat het bezwaarlyk valt ze te onderscheiden. Zy schilderen desgelyks het uitersto haarer nagelen; doch, in dit geval, geheel van de Natuur afwykende, leggen zy 'er een fyn rood zo dik op, dat het, met een enkelen opslag van het oog, het werk der kunst is. In Europa trekt eene schoone Dame zomtyds het oog door het vertoonen en behandelen van een heerlyke Snuifdoos; in Asie bereikt ze niet zelden het zelfde einde, door een ryklyk gebruik van Betel, een wortel dien lieden, van allerlei rang en staat, kauwen, gelyk men in Europa den Tabak kauwt; hoe sterker eene Juffrouw naar den Betel riekt, hoe meer zy aan haare bewonderaaren gevalt. Zy gebruiken ook eene groote verscheidenheid van de kostbaarste reukwaters en smeerzels, welker geur, in die heete Gewesten, zeer sterk is. Op deeze zyn ze dermaate gesteld, dat zy meer gelds aan Reukwerken dan aan Kleederen en Juweelen besteeden: want zelden zyn ze zonder eenig bereukwerkte bloem of vrugt in haare hand: wanneer zy geen van deeze hebben, bedienen zy zich van een vlesje met reukwater; waar uit | |
[pagina 223]
| |
zy, van tyd tot tyd, haare kleederen besprengen, schoon ze telkens, als zy dezelven aandoen, op nieuw bereukwerkt zyn. By de Balliaderes, of Dansseressen, in het Oosten, ontmoeten wy een dekzel van eene zeer zonderlinge soort. Om voor te komen dat haare Borsten niet te groot of wanstallig worden, sluiten zy dezelve door zamengevoegde en van agteren vastgegespte bekleedzels, gemaakt van zeer dun hout; deeze zyn zo zagt en buigzaam dat ze zich schikken naar de verschillende houdingen des lichaams, zonder in te buigen of het vel eenigzins te beschadigen; de buitenkant is met goud overtrokken en met diamanten bezet. Dit cieraad is zeer geschikt om de verslapping, in die heete gewesten, te beletten, en terwyl het dus de schoonheid der Natuure bewaart, bedekt het dezelve zo zeer niet, of men kan 'er de beweegingen en kloppingen door heen ontdekken. Hoe treffend deeze schildery van Asiatische pragt moge voorkomen in dat gedeelte daar van, 't welk de Vrouwlyke kleeding en opschik betreft, wordt dezelve geëvennaard, zo niet overtroffen, door de Inwoonders van Constantinopole, die, van Asiatischen oorspronge, uit dat Land de Zeden en Gewoonten, daar nog heerschende, overbragten. De Turksche Kleeding, door Mejuffrouw montague beschreeven, welke wy veronderstellen dat de meeste onzer Leezeren bekend is, toont dat de Jufferschap te Constantinopole verre zyn van smaak te derven, en hoe zy weeten het fraaije met het schitterende en nutte te paaren: iet 't geen zich allerduidelykst doet kennen in de beschryving van de schoone fatima. Doch uit die, welke zy geeft van de kleeding der Sultane, die voorheen de geliefde Meesteresse van den grooten Heer geweest was, vormen wy veel eer een denkbeeld van eene Vrouw overlaaden met staatlyken opschik, dan bevallig en net gekleed. Schoon wy dus verre gewaagd hebben van de Turken, die een gedeelte van Europa bewoonen, zullen wy, nogthans, eer wy tot dat vaste land overgaan, kortlyk het oog vestigen op de kleeding in America. Van alle Volken, tot onze kennis gekomen, schynen de Inwoonders deezes uitgestrekten Werelddeels in 't algemeen minst door de Natuur begunstigd, en zich ook 't minst van den bystand der Kunst te bedienen. Op veele plaat- | |
[pagina 224]
| |
sen hebben zy nog ten nauwer nood kennis van het gebruik des vuurs, van huizen, of van kleeding: en waar zy des kennis hebben, is het op eene zo gebrekkige wyze, dat zy 'er de helft der voordeelen niet van trekken, als in andere landen. In zulk een staat, en zulke barre gewesten bewoonende, hebben zy weinig stoffe om kleeding van te maaken, en nog minder kunde om ze voeglyk te schikken: dewyl de zugt tot kleeding onder deeze Volken, egter, doorstraalt, vertoont dezelve zich menigwerf op de vreemdste wyze. De Vrouwen, zelfs van Terra del Fuego, schoon zy naakt gaan, zoeken, nogthans, bevallig te weezen: ten dien einde beschilderen zy haare aangezigten met eene verscheidenheid van kleuren, en draagen banden van schulpen en beenen om armen en enkels. 't Zy ze zich te vrede houden met deeze weinig betekenende beuzelingen, of onkundig zyn van andere dingen; ‘zy scheenen, schryft Capt. cook, na niets meer te wenschen, dan zy bezaten; niets van 't geen wy haar aanbooden scheen haar te behaagen, dan kraalen, als een cieraad des overvloeds. Vermids de Amerikaanen meer de Kinderen der onbeschaafde Natuure zyn, dan misschien eenig ander Volk, zullen wy alleen eene korte en algemeene beschryving daar van geeven, zonder ons in te laaten tot de verscheidenheden, die de onderscheide Stammen en Volken van elkanderen afzonderen. Weinig Americaansche cieraaden zyn in hooger agting dan koussebanden; deeze maaken de Vrouwen van buffelshair, en vercieren ze, zo veel zy kunnen, met koraalen en schelpen: behalven deeze draagen zy ook stukken leer, welke zy aan den buitenkant haarer dyen laaten afhangen, zy bezetten deeze met schildpad, steentjes, en koraalen van onderscheide grootte en kleuren. Dit gaat zo verre dat beide de Sexen dikwyls zo belaaden zyn met schelpen van het hoofd tot de voeten, dat geen Europeaan ze zonder lachen kan aanschouwen. Deeze gewoonte om zich met koraalen en schelpen op te cieren, hebbe men, nogthans, niet geheel en al voor opschik te houden: want die koraalen en schelpen zyn by hun als gangbaar geld, en iemand, dus opgeschikt, draagt misschien zyn geheelen eigendom by zich, om dien te beter te bewaaren. Onze Europeaansche Handelaars oordeelen over den ryk- | |
[pagina 223]
| |
dom van een' Americaan, uit de veelheid der snuisteryen waar mede hy aan hoofd, armen en beenen is omhangen; uit de veelheid van rood, waar mede hy beschilderd is, en de fynheid van zyn gordel, zo hy 'er een draagt, 't welk op verre na overal het geval niet is. Zommige wilde Volken, niet te vrede met zulke cieraaden als los van 't lichaam afhangen, hebben bedagt, het Lichaam zelve te vercieren, door insnydingen, prikken en verwen. Op verscheide Eilanden onlangs in den Grooten Zuider - Oceaan ontdekt, maakt men verscheide onuit-wischbaare tekens op de lichaamsleden, door zekere stoffen, in kleine kuiltjes op de huid. Op Othaheite wordt deeze bewerking tattowing geheeten, en zo noodzaaklyk gerekend, dat geen der Inwoonderen, 't zy Man of Vrouw, daar van ontbloot is, en zyn de Vrouwen 'er meest mede vercierd. Lieden van rang, nogthans, onderscheiden zich op Othaheite niet, gelyk de Ouden pleegen, door de veelheid van Wisselkleederen; maar door de veelheid, welke zy op ééns draagen: eenige hebben rondsom 't lyf geslaagen verscheide stukken van hun linnen, ieder acht of tien ellen lang en twee breed, terwyl zy een groot stuk los over alles heen hangen, by wyze van een mantel, of zelfs twee van deeze stukken, als zy zich meer dan gewoonlyk vertoonen. Naardemaal deeze rangonderscheidingen door de veelvuldigheid der Kleederen, zeer lastig moeten vallen in heete Landen, ontblooten zich de Dames op Othaheite altoos tot den middel, alles afwerpende met dezelfde vrymoedigheid, als onze Dames eene Mantel of Opperhalsdoek afleggen. Hoe zonderling deeze wyze van kleeden en ontkleeden ons ook moge voorkomen, de wyze, waar op zy 't hooft vercieren is niet minder zeldzaam. Zomtyds draagen zy kleine tulbanden; doch haare gewooner dragt, en waar in zy 't meest stellen, bestaat in lange vlegten van menschenhair, zo dun geplet, dat zy nauwlyks dikker zyn dan naayzyde, van eene verbaazende lengte, en zonder één knoop, deeze winden zy rondsom haar hoofd, op eene wyze, die toont, dat het haar aan geen smaak of keurigheid mangelt, zy doorsteeken dit met bloemen en gemengeld met altoos groene takjes. De Berispschriftschryvers in Europa vaaren tegen onze Dames uit, over den tyd, welken zy spillen onder de handen van een | |
[pagina 224]
| |
Fransche Coëffeur; doch deeze onbeschaafde Othaheitsche Vrouwen zullen niet minder tyds besteeden, in zo veele ellens rondsom haar hoofd te binden, en daar aan de noodige cieraaden toe te voegen. |
|