Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijProeven, waarneemingen, en aanmerkingen over de oorzaaken van het lichten van het zef-water.
| |
[pagina 214]
| |
beschouwd te hebben; en dezelve opgeeft in zyne Memoires pour servir à l'Histoire de Caijenne & de la Guiane Francoise’. In mynen overtogt van Frankryk naar Caijenne is, onder de verschynzelen, die myne aandagt het meest naar zig getrokken hebben, een van de eerste geweest die soort van phosphoriek licht, dat op de Zee schittert, en zig in de gedaante van kleine vonkjes vertoont. Derzelver helderheid was, naar evenredigheid van de meerder of minder aanmerklyke wryving op de oppervlakte van het water; het zy tusschen de deelen van het water zelven, op verschillende wyze bewogen wordende; het zy door middel van eenig vreemd lighaam, dat met min of meer kragt bewogen wierdt. Hevige beweegingen zyn niet zeer gunstig tot het formeeren der vonken; zy zyn overvloediger en helderer, wanneer die beweegingen gelykformig zyn; en sterker, wanneer zy door vreemde lighaamen, dan, wanneer zy door de deelen van het water zelven worden voortgebragt. Behalven die vonken ziet men, slegts op zekere tyden, soorten, van vlammen, min of meer groot, van eene vry onregelmaatige gedaante, zig binnen in het water formeeren; dat is te zeggen op twee of drie voeten, en zelfs somtyds grooter diepte. Die soorten van vlammen, welke men niet beter kan vergelyken dan by de weerlichten, die uit een donder-wolk schieten, zyn vuurkleurig, een weinig bleeker dan het licht der vonken, waar van wy gesproken hebben. Men zou zelfs kunnen zeggen, dat zy door geene merkbaare wryving worden voortgebragt; nadien de Zee op die dagen, dat ik een grooter getal derzelve heb waargenomen, stil was, en niet dan enkel eene beweeging van golving scheen te hebben, en de wryving van het Schip 'er geene voortbragt. Die vlammen zouden de uitwerking wel kunnen zyn van de wryvingen, die in het water geschieden door de ontmoeting der stroomen, welker rigting vlak strydig is. Ik heb dezelve niet waargenomen, dan na dat wy den keerkring van den kreeft waren gepasseerd; en zy wierden niet talryk dan omtrent de 12, 10, en 8 graaden Noorder Breedte, het geen de juiste plaats is alwaar wy aanmerklyke stroomen hebben waargenomen. Behalven | |
[pagina 215]
| |
die wryvingen onder water, zyn 'er nog andere, die afhangen van de drukking van den dampkring, op de oppervlakte van het water; die niet dan eene zekere massa van het zelve kan doen beweegen, die tegen het binnenst gedeelte drukt. Uit het geen wy gezegd hebben blykt, dat de wryving de oorzaak van dat vuur is, en voornaamelyk van de vonken, welke men op de oppervlakte der zee waarneemt, nadien zy wezenlyk geene plaats hebben, dan daar men eene duidelyke wryving ziet; gelyk, by voorbeeld, zoo dikwyls de golven boven de oppervlakte van het water verheven zyn, vervolgens koomen te breeken, en over de onderste heenen te glyden. De plaats, alwaar zy merklykst, en overvloedigst zyn, is rondom een Schip, wanneer het eene en eene halve of twee my len in eene uur aflegt. Men moet het licht, dat de Visschen te weeg brengen, wanneer zy wat snel zwemmen, insgelyks aan de wryving toeschryven; ik wil hier egter niet spreeken van de zeebraassems, en eenige anderen van die soort welker opperhuid met eene oneindige menigte kleine puntjes bozaaid is, die in de duisterheid lichten; maar van de visschen, welker kleur donker is, en die egter een straal van licht agterlaaten, welke zeer aangenaam is om te zien. Ik onderzogt, zoo goed als my mogelyk was, die lichtende puntjes; en het licht vermeerderde naar evenredigheid van hun getal. Verscheiden van die lichtende punten scheenen zig boven de oppervlakte van het water te verheffen; andere kon ik bespeuren binnen in het water; deeze doorliepen in hetzelve eene zekere ruimte, en verdweenen zonder op de oppervlakte te koomen. Die vuuren, die lichten, verschillen op eene zonderlinge wyze, by eenige omstandigheden, die van de strekking der winden, en den staat des Dampskrings, schynen aftehangen. De Noorde-winden, by voorbeeld, zyn zeer gunstig; het vogtig weder en de Zuiden-winden zeer ongunstig voor dezelve; ik heb ook waargenomen, dat zy by stormagtig weder veel talryker zyn, dan by stil weder; die vuuren, eindelyk, vermenigvuldigden meer en meer naar maate wy de verzengde lugtstreek naderden. | |
[pagina 216]
| |
Laat ons van deeze algemeene waarneemingen tot byzondere proeven overgaan. 1. Ik putte water in een emmer; ik roerde het met een stuk hout, en ik zag terstond eene groote hoeveelheid roode stippen, die aanstonds verdweenen; maar, met die beweegingen een weinig tyds aanhoudende, zag ik, dat 'er, na twee of drie minuuten, geene vonk meer te voorschyn kwam. Dezelfde proefneeming, verscheiden reizen herhaald, heeft altoos dezelfde uitkomst gegeeven. 2. Na dat water enigen tyd te hebben laaten staan, bragt ik nieuwe wryvingen in het zelve te weeg; de vonken vertoonden zig weder, maar in kleiner getal, en zoo licht niet, als toen het water pas uit zee geschept was. 3. Ik putte nieuw water, ik doopte daar zagtlyk een lemmer van een mes in, en daar verscheenen geene vonken. Het lemmer van het mes, door dat water bewoogen, deedt op het oogenblik eene groote hoeveelheid roode punten schitteren, die van het lemmer van het mes zelf scheenen voort te koomen. De tweede proefneeming herhaald zynde, gaf het zelfde schouwspel. 4. Ik stak myne vingeren zeer zagt in een ander vat, dat met versch geschept water gevuld was: naar maate ik myne vingeren in het water stak, deeden zy aan de toppen eene vry groote hoeveelheid van die rooden stippen te voorschyn koomen; die vermeerderden naar maate myne vingeren den bodem van het vat naderden. Van alle de lighaamen, van welke ik my bediend heb, om wryving in het water te weeg te brengen, heb ik waargenomen, dat de metaalagtige lighaamen meer vonken voortbragten dan de dierlyke: het hout gaf 'er veel minder, en het glas deedt 'er byna geene voortkoomen. Nog meer; dat water versch geschept, en in een glazen vat gedaan, en geroerd, het zy met hout, het zy met metaalen, heeft geen eene vonk voortgebragt. 5. Ik bewaarde dat water vyf of zes dagen in eene wél geslooten flesch; vervolgens wierdt het in een emmer gegooten, en op verschillende wyzen geroerd; daar kwam geen licht uit; maar na verloop van agt of tien minuuten gaf het vonken uit even als dat, 't welk versch uit de zee geput was. Terwyl ik my met deeze Proefneemingen bezig hield, | |
[pagina 217]
| |
merkte ik op, dat, zoo dikwyls de matroos de loodlyn wat schielyk ophaalde, en wanneer dat touw op den rand van het Schip raakte, 'er kleine vonkjes te voorschyn kwamen; zy vertoonden zig ook, wanneer het touw gelykelyk door de hand van den matroos gleed, en somtyds waren het, in plaatse van vonken, kleine blaauwagtige vlammetjes. De kusten van Guajana naderende, en vooral by de monden der rivieren, heb ik bespeurd, dat die lichtgeevende stippen veel bleeker en minder in getal waren; en, in de haven van Caijenne eindelyk waren zy van eene melk-kleur, en in eene kleine hoeveelheid. Het moeijelykst punt om te beslissen is, van welken aart die lichtende stof zy. Sommigen schryven dezelve toe aan kleine diertjes. De proeven welke ik opgeef, schynen dat gevoelen te wederleggen. Anderen willen, dat het eene phosphorieke stof zy, het geen de vraag egter onbeslist laat, nadien het uitwerkzel de oorzaak niet verklaart. Zou men niet kunnen overhellen tot het gevoelen, dat die stof eene regtstreeksche overeenkomst heeft met de Elektriciteit? Ik laat den Natuurkundigen dit vraagstuk ter beslissing over. Zodanige waren de Proeven, welke ik deed, geduurende mynen overtogt van Frankryk naar Caijenne; ik bragt dezelve korten tyd na myne aankomst in order, en zond ze aan den Heer Marquis de turgot; die de goedheid hadt dezelve in het Journaal van den Abt rozier te laaten drukken; alwaar zy gevonden worden in het III. Deel, bladz. 106. Ik verloor dat voorwerp niet uit het oog, geduurende myn verblyf te Caijenne; en ik hield 'er my op nieuw mede bezig; daar bleeven my twyfelingen over; ik wilde ze gaarne doen verdwynen. Ik herhaalde in 1773 en 1774 de proefneemingen, welke men geleezen heeft, en ik verkreeg standvastiglyk dezelfde uitkomsten; ik deed 'er nieuwe, die my nog meer in het gevoelen versterkten, dat die lichtgeevende stippen niet door leevende wezens worden voortgebragt. Ik onderzogt met de grootste zorgvuldigheid het zee-water, dat ik tot myne naspeuringen geschikt had; en ik kon nooit het minst insekt in hetzelve gewaar worden. Ik bediende my van het vergrootglas, en ik was niet gelukkiger. Het water kwam my ten allen tyde voor als doorschynend, en van alle vreemde zelfstandigheden | |
[pagina 218]
| |
ontbloot; en in de duisterheid myne vingeren in hetzelve steekende, of het met andere lighaamen beweegende, deed ik een groot getal van lichtende stippen van eene spheeragtige gedaante in hetzelve voortkoomen. Ik doopte stoffen van wolle, van zyde, en van vlas in het zee-water; ik wreef dezelven vervolgens met myne handen, en daar kwamen roode stippen uit te voorschyn, die in de lugt scheenen op te vliegen. Wanneer die stoffen byna droog waren, kwam 'er, wanneer ik ze zagtelyk wreef, veel meer licht uit dan te voren. Ik heb eindelyk waargenomen, dat de wolle en zyde stoffen 'er oneindig meer gaven, dan die van vlas of hennip, en die laatsten gaven 'er geene meer, wanneer zy droog waren. Ik liet door Negers, die vischten, zee-water haalen op een zekeren afstand van de kust. Dit, in een houten vat gedaan, en geroerd, gaf, naar gewoonte, veele lichtende stippen; ik liet het vervolgens door graauw papier doorzygen; in dien staat tot nieuwe proefneemingen gebezigd, vertoonde het my dezelfde verschynzelen, ik herhaalde deeze laatste proefneeming verscheidene reizen, en ik verkreeg altoos dezelfde uitkomst. Kundige persoonen, die lange reizen doen, kunnen de proeven herhaalen, van welke ik thans verslag geeve; zy zyn eenvoudig, gemakkelyk, en vereisschen niet veel voorbereidingen. Het kan zyn dat ik in dwaaling ben, ik wensch niets meer dan verlicht te worden, maar ondertusschen, en tot dat men voldoende oplossingen van de volgende zwaarigheden gegeeven heeft, zal men my toelaaten te twyfelen, dat de Insekten de eenigste oorzaak zyn van het licht, dat men des nagts op de zee zietGa naar voetnoot(*). 1. Waarom worden die lichtende stippen altoos, door de wryving, voortgebragt, en waarom is de zagte en ligte wryving aan dezelven gunstiger dan die, die sterk en hevig is? Waarom neemt men dat licht, by droog weder, in grooter hoeveelheid waar, dan by vogtig weder, en by stormagtig meer dan by stil weder? Waar- | |
[pagina 219]
| |
om zyn de Noorde-winden het zelve gunstiger dan alle de andere? Waarom, eindelyk, worden die lichtende lighaamen menigvuldiger, naar maate men de verzengde lugtstreek nadert? 2. Waarom geeft het Zee-water meerder licht, wanneer het met zekere lighaamen geroerd wordt, dan wanneer het met andere wordt bewogen; en waarom schynt dat licht, in vrystaand (geïsoleerd) water voortgebragt, uitgeput te worden, wanneer men het water langen tyd agter een roert? Waarom schynt het weder hersteld te worden, wanneer men het water een zekeren tyd stil laat staan? Waarom verliest dat water, wanneer het vyf of zes dagen in flesschen bewaard wordt, de eigenschap van vonken te geeven; en waarom verkrygt het die weder, wanneer men het in een houten vat doet, en aan de lugt bloot stelt? Waarom brengt de loodlyn een groot getal dier vonken voort, als zy op den rand van het Schip wryft, en door de hand van den matroos glydt; en waarom vertoont zy, slegts op zekere tyden, kleine blaauwagtige vlammetjes? Waarom geeven wolle en zyde stoffen, in Zee-water gedoopt, meer licht dan linnen; en waarom geeven die stoffen meer licht, wanneer zy byna droog zyn? Waarom brengt, eindelyk, doorgezygd water zoo wel vonken voort, als dat, 't welk niet doorgezygd is. 3. Zyn de insekten, of kleine diertjes, welken men onderstelt dat die lichten voortbrengen, zigtbaar voor het bloote oog; of zyn zy niet zigtbaar dan voor het mikroskoop? Blyven zy binnen in het water, of slegts op deszelfs oppervlakte? Hoe brengen zy de groote massaas van licht voort, welke men, op zekere tyden, binnen in het water ziet? Hebben zy nodig bewogen te worden om te schitteren? Kan men onderstellen, dat zy door het filtreer-papier doorgaan, of hoe worden zy herboren, wanneer het water is doorgezygd geworden, enz. enz. |
|