| |
Natuurlyke historie van de gewoone- of de schild-vink.
(Volgens den Heer de montbeillard, Medeschryver van den Heer buffon.)
De Gewoone Vink, by de Nederlanders byzonder onder den naam van Schild-vink bekend, draagt in 't Grieksch den naam van Σωίζα, wordt in 't Latyn Fringella, in 't Italiaansch Frangnello, in 't Fransch Pinson, in 't Hoogduitsch Finck, in 't Engelsch Finch, en in 't Zweedsch, Finke geheeten.
Schoon de Gewoone Vinken, gelyk bekend is, in den Herfst by menigte verhuizen, blyft 'er in Frankryk, (en ook by ons in de Nederlanden,) een groot getal den geheelen winter over; zy komen dan digt by de bewoonde plaatzen, en in onze Menagerien, waar zy te gereeder voedzel vinden. Zy zyn kleine tafelschuimers, die ons komen bezoeken om op onze kosten te teeren, en door niets aangenaams ons schadeloos stellen: nooit hoort men ze in dat saisoen zingen, of het moet op eenen enkelen schoonen dag zyn; en dat nog maar voor een oogenblik, en die oogenblikken komen zeldzaam; het
| |
| |
overige van den tyd verschuilen zy zich in digtbegroeide heiningen, in eiken, die het blad niet hebben laaten vallen, in altoos groene boomen: zomtyds in de hoolen der rotzen, waar zy zich onthouden in het barste van den tyd. De Schild-vinken, die andere Lugtstreeken gaan opzoeken, vereenigen zich in ontelbaare benden; doch werwaards trekken zy heenen?
De Heer frisch gelooft dat zy na de Noordsche gewesten verhuizen, en hy grondt zyn gevoelen, hier op, voor eerst, dat zy, by haare wederkomst, Witte Vinken met zich brengen, die alleen in 't Noorden gevonden worden; ten tweeden, dat zy geen Jongen als dan by zich hebben, 't welk het geval zou weezen, indien zy den tyd in een warmer land, waar zy konden broeden, hadden doorgebragt; alle die wederkeeren, Mannetjes en Wyfjes, zyn oude; ten derden, om dat zy de koude niet schroomen, doch alleen de sneeuw, die, de velden overdekkende, haar voor 't meerendeel van voedzel berooft.
Om dit alles overeen te brengen, zou 'er in 't Noorden eene Landstreeke moeten weezen, waar geen Sneeuw het aardryk dekte: men wil dat 'er in de woestynen van Tartarye dusdanige streeken zyn: zeker valt daar wel Sneeuw; doch deeze wordt, zo men zegt, door de felle winden, zo ras dezelve valt, weggejaagd, en laat geheele streeken bloot.
Gesner vermeldt van de Zwitsersche, en linnaeus van de Zweedsche Vinken eene zeer vreemde byzonderheid, de verhuizing betreffende; te weeten, dat het alleen de Wyfjes zyn die op reis trekken, en dat de Mannetjes den Winter over in het land blyven. Maar zouden deeze bekwaame Natuurkundigen niet misleid weezen door de Persoonen, die hun dit verzekerden, terwyl de laatstgemelden zich bedroogen door eene op zyn tyd voorvallende verandering in de Pluimadie der Wyfjes, uit de koude of eenige andere oorzaak ontstaande. Deeze kleurverandering komt my veel bestaanbaarder voor met de orde der Natuur en 't geen wy in andere Vogelen zien, dan die scheiding van Mannetjes en Wyfjes op eenen bestemden tyd; en de grillige verkiezing der laatste om alleen te reizen en haar land te verlaaten, waar zy even goed als de Mannetjes konnen leeven.
| |
| |
Voor 't overige valt het ligt te begrypen, dat deeze uittochten, in onderscheide Lugtstreeken, zeer ongelyk zyn. Aldrovandus verzekert, dat de Schild-vinken, omstreeks Bologne zeldzaam broeden, dat zy bykans alle op het einde van den Winter vertrekken, om den volgenden Herfst weder te keeren. Ik zie, in tegendeel, uit het getuigenis van willughby, dat zy het geheele jaar in Engeland overblyven, en 'er weinig Vogels zyn, welke men daar zo veelvuldig aantreft.
De Schild-vinken zyn geheel Europa door verspreid, van de Baltische Zee en Zweeden, waar zy veelvuldig voorkomen en nestelen, tot aan den Straat van Gibraltar, en zelfs op de kusten van Africa.
De Schild-vink is een Vogel van eenen zeer leevendigen aart, altoos in beweeging, dit gevoegd by de vrolykheid van haaren zang, heeft, buiten twyfel, gelegenheid gegeeven tot het spreekwoord, zo lustig als een Vink! Reeds vroeg in den voortyd beginnen zy te zingen, en komen hier in den Nagtegaal ettelyke dagen voor. Zy houden daar mede op met den Zomerzonnestand. Het gezang deezer Vogelen heeft men waardig geoordeeld te onderscheiden in een voorzang, in den zang zelve, en in een flotzang: de eerste bestaat, volgens frisch, uit drie gelyke nooten, de tweede uit zeven verschillende en allengskens daalende, en de laatste uit twee, en de grootste kenners van deeze kleinigheden houden de laatste voor de treffendste. Ook slaan zy in toorn, in vrees, en in blydschap, naar de opmerking van lottinger, een zeer onderscheiden merkbaar geluid. Veelen agten den zang der Schild-vinken te sterk, te treffend, doch dit ontstaat alleen daar uit, dat ons gehoor te zwak is, of liever om dat wy ze van te naby hooren, en in te veel wedergalmende vertrekken: de Natuur heeft de Schild-vinken tot Zangeressen in de bosschen geschaapen: dat wy ons dan derwaards begeeven om over haar zang te oordeelen, en het aangenaame daar van te genieten.
Indien men een jonge Schild-vink, uit het nest genomen, by eene Kanarie of Nagtegaal hangt, zal deeze den zang des Leermeesters overneemen: dit heeft de ondervinding dikmaals getoond; maar nooit heeft men Vogels van deeze soort gezien, die geleerd hebben Deuntjes van onze Muzyk te fluiten, zo verre kunnen zy zich van de Natuur niet vervreemden.
| |
| |
De Schild-vinken hebben, behalven haaren gewoonen Wildzang, een zekeren zangtoon der Liefde, welken zy in de Lente laaten hooren, en maaken een ander gansch niet aangenaam geschreeuw, 't geen, zo men wil, regen aanduidt; het is opgemerkt dat zy nooit langer of beter zingen, dan wanneer zy, door zeker toeval, het gezigt verlooren hebben: deeze ontdekking was niet gedaan, of men vondt de kunst om ze blind te maaken: zy zyn als kleine slaaven, welke wy de oogen uitsteeken, ten einde zy te meer aan ons vermaak kunnen toebrengen. Maar ik gebruik hier het rechte woord niet; de oogen deezer Vogeltjes worden niet uitgegraaven, het bovenste en onderste ooglid wordt alleen door eene soort van kunstig gemaakt lidteken vereenigd, herhaalde keeren raakt men die beide oogleden met een gloeiend yzerdraad aan, wel zorg draagende om den oogbol niet te kwetzen. De Schild-vinken moeten voorbereid worden tot deeze bewerking, door ze eerst twaalf of vyftien dagen aan het opgeslooten leeven te gewennen, en vervolgens nagt en dag in het kouwtje in een digten koffer te plaatzen, ten einde zy gewennen in den donker voedzel te neemen. Deeze blinde Vinken zyn onvermoeid in 't zingen, en men bedient 'er zich by voorkeuze van tot Lokvinken by de Vinkebaanen.
De tyd om ze te vangen is, wanneer zy, in den Herfst, by haar vertrek, of in de Lente, by haare wederkomst, by gansche schoolen vliegen: men moet, zo veel mogelyk, stil weer kiezen, dewyl ze dan laagst vliegen, en best het lokaas zien. Zy gewennen niet ligt aan den gevangen staat: de eerste dagen eeten zy geheel niet of zeer weinig, pikken, zonder ophouden, aan de tralie van het kouwtje, en hongeren zich dikwyls dood.
De nesten deezer Vogelen zyn rond, en vast van maakzel, het schynt dat zy niet min behendigheids dan kragts in den bek hebben: zy plaatzen dit nest op de digtstbebladerde boomen, zomtyds op de vrugtboomen in onze Tuinen; doch zy verbergen ze met zo veel zorgvuldigheids, dat men ze nauwlyks kan ontdekken, schoon 'er zeer digt by zynde: ze bestaan uit mosch en kleine hairworteltjes van buiten, uit wol, hair, spinrag en veeren van binnen. Het wyfje legt vyf of zes grauwe rosagtige eitjes met zwarte stipjes bezet, die 't veelvuldigst zyn aan het dikste einde. Het Mannetje verlaat het Wyfje niet
| |
| |
zo lang het zit te broeden, boven al blyft hy 't zelve by, geduurende den nagt, en zwerft het by dag wat verder af, het is alleen om voedzel te zoeken. Het kan weezen dat de jalousy niet weinig toebrengt tot dit bestendig oppassen: want deeze Vogels zyn van eenen jalourschen aart: wanneer zich twee Mannetjes, in den voortyd, in den zelfden boomgaard bevinden, vegten zy heftig tot dat de zwakste wykt, of 'er het leeven by inschiete: dit is nog erger wanneer zy zich in eene vlugt bevinden waar slegts één Wyfje is.
De Vader en Moeder voeden de Jongen met rupsen en insecten, die zy ook zelve eeten; doch doorgaans voeden zy zich met kleine graanen; ook gerst en haver, waar van zy de schel zeer wel weeten af te byten, om het meelagtige te bekomen. Schoon ze van eenen eenigzins stuggen aart zyn, kunnen zy, gelyk de Distelvinken, het putten geleerd worden.
't Is de gewoonte der Schild-vinken meer neder te zitten dan op de takken te roesten: zy gaan niet huppelend voort; maar trappelen zachtlyk heenen, onder den weg geduurig met pikken bezig: haare vlugt is zeer ongelyk, doch, het nest aangetast zynde, streeven zy met luid geschreeuw in de hoogte.
Een weinig kleinder dan onze Musschen zyn de Schild-vinken. Derzelver gedaante en pluimadie is te bekend om hier eene beschryving te behoeven; alleen moeten wy aanmerken, dat het Wyfje een dunner Bek heeft dan het Mannetje, en min sterk gekleurd van vederen is. |
|