Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 156]
| |
Vertoog over het brood der verschillende volken.(Getrokken uit het Journaal van Duisburg.)
Men noemt Brood een hard voedzel, gewoonlyk zaamengesteld uit meel, van gekneed, gegist, en in den oven gebakken graan. Het is waarschynelyk, dat de eerste Menschen, de meelagtige graanen gegeeten hebben, zonder toebereiding, in dien staat, als de natuur ze opleevert; doch dat zy, dezelve te moeijelyk om te verteeren, en min geschikt tot voedzel in hun natuurlyken staat gevonden hebbende, ze voorts in water geweekt, gekneusd, gebakken, en vervolgens in een half-vloeibaare gedaante genuttigd hebben, dat zy daarnaa verscheide soorten van koekjes maakten, en, eindelyk, by trappen, gekomen zyn tot de bereiding van het snaaklyk en gezond Brood, 't geen, zonder tegenspraak, de nuttigste der kunsten is. Men kan over de beginzelen der kunsten oordeelen, uit het geen zich opdoet by die Volken, wier geringe kundigheden nader by de oorsprongelyke onkunde komen, de zodanigen, die Wilden zyn, en anderen min beschaafd dan wy, waarvan de eerste het meel gedroogd, of eenvoudig geweekt, eeten, en de anderen het in de gedaante van koekjes bakken, zonder gist. Don ulloa trof, op zyne Reizen, zekere Indiaanen van Zuilo aan, die het Turksche Koorn, hun gewoon voedzel, deeden roosten, dat zy vervolgens dit zoort van meel stampten en nuttigden, zonder eenige andere toebereiding. Zy droegen van het zelve een voorraad op hunne reizen by zich; neemende, van tyd tot tyd, een lepel vol, als de honger hun noodzaakte. Bossu verhaalt dezelfde zaak van de Acancas, een oorlogzuchtig Volk van America, wanneer zy ter heirvaart optrekken. De Chineezen zyn ook gewoon eene rystpap, in water gekookt, in stede van Brood, te gebruiken. De gewoonte, om koekjes van meel zonder gist te bakken, is zeer oud; want abraham zette de zodanigen aan de Engelen voor. De Oosterlingen gaven hun Brood de gedaante van dunne koekjes, voornaamlyk de Arme- | |
[pagina 157]
| |
niers, die, naar het verhaal van tavernier, die koekjes zo dun maakten als een blad papier, en, op een yzeren plaat, ter breedte van een en een half voet breed, deeden bakken. De Persen maakten dezelve ook zeer klein, doorzaaijende dezelve met graantjes van Jugoline, en bakten 'er niet meer van, dan zoo veel zy, voor een dag, noodig hadden, of in ovens zaamgesteld uit kleine ronde Keisteenen, door het minste vuur gemakkelyk te doorwarmen, of in aarden Vaten, waarin zy het deeg deeden, na dezelve heet gemaakt te hebben. Uit dit gebak kwam een goed en zeer wit Brood te voorschyn. Het Brood wierdt, bykans op dezelfde wyze, gebakken, op zyne reize door de Woestynen van Arabien. Men graaft een gat in den grond, waarin men wortels en takken werpt, die men aansteekt; men legt 'er ook kleine Keisteenen by, die, schielyk gloeijende, het gat helpen heetmaaken: wanneer het heet genoeg is, zuivert men het, en plaatst 'er voorts het deeg in, het geen men, plat gemaakt hebbende, in de gedaante van dunne koekjes, bakt. De Paaschbrooden der Jooden kunnen ons het beste denkbeeld van de Brooden der Oosterlingen geeven. De uitvinding van het Brood schryft men, volgens sanchoniaton, aan dagon, Zoon van uranus en ge, toe; anderen geeven die eer aan isis, Koningin van Egypten, die het bygeloof vergood heeft; anderen weder aan ceres of bacchus, en de Chineezen aan fohi. 't Is niet zekerer uit wat plant men Brood heeft beginnen te maaken, het grootste deel der Geleerden komt overeen in het zeggen, dat dit geweest is van de graanen van den Lotus. Herodotus noemt uitdrukkelyk deeze plant als geschikt om Brood van te maaken: en op veele oude munten wordt isis vertoond, eene Lotusplant in de hand houdende. De oude Egyptenaars hebben niet alleen Brood gemaakt, uit het gedroogde meel van den Lotus, maar zy hebben zelfs de wortels daarvan genuttigd. Naa den Lotus is het waarschynelyk, dat de Gerst, voorts de Tarwe, en daarnaa de Rogge, de voornaame stoffen van het Brood geworden zyn. De Gerst en Tarwe zyn geen landeigene planten van Duitschland; zy hebben hun oorsprong uit Egypten en Klein Tartaryen, waar zy bykans in het wilde groeijen. De Rogge is een in- | |
[pagina 158]
| |
boorling van de koude Noordsche Gewesten, waar men die met vrugt voortkweekt. Deeze drie planten heeft men in Europa, by voorkeur, uitgekoozen, om dat onze lighaamen 'er zich wel by bevinden. De Haver, mede oorsprongelyk uit het Noorden, word ook in 't Brood gebruikt; dus ook de Boekweit, in Italien gebragt door de Kruisvaarders, van daar verspreid door Duitschland en elders, zich zelfs kunnende schikken naar de luchtstreek van Siberien. De Ryst, een voortbrengzel van Ethiopien, over 't algemeen in het Oosten voortgeteeld, waar gantsche Volken geen ander Brood kennen, en sterk vermenigvuldigd in America, zedert het einde van de laatst voorgaande Eeuw; het Turksche Koorn uit Africa gebragt door de Portugeezen, en tegenswoordig gemeen in America; de Spelte, van Oosterschen oorsprong, zeer aangekweekt in Italien en Zwitzerland; de Giers van de Levant, die veele Volken daarvermengen met Gerst; het Canariezaad, en de gemeene Oostersche Manna, zyn alle soorten van Planten, waarvan de meelagtige zaaden aan verscheide Volken tot Brood dienen, of tot Brood gemaakt kunnen worden. Buiten deeze graanen, meer of min bekend in Duitschland, heeft men 'er nog min gebruikelyke Brood-middelen, die men niet in den rang der graanen kan tellen, om dat zy niet uit eene schede voorkomen. De honger heeft daar toe zomtyds de toevlugt doen neemen, en zy dienen by Volken, die geen gebruik maaken van graanen, voor Brood. Want 'er zyn maar zeer weinig Volken, die geene soort van Brood hebben, hoe zeer ook de stoffe en de bereiding in onderscheide Landen verschille. De planten met schellen, als de Erwten en Boonen; de vrugten van zekere boomen; hun schors, hun hout, hun kern, en veele wortels, hebben tot toevlugt gestrekt in de dringende nooden, naar het verhaal van Geschiedschryvers, die ook getuigen, dat de noodzaakelykheid, om dit groove en buitengewoone voedzel te nuttigen, altyd gevolgd is van groote ziekten, dewyl zy, die 'er aan gewoon waren, dezelve even gezond vinden, als wy onze graanen. Hoeveel Eikels, hoeveel Beukennootjes en Kastanjes, hebben veele Volken tot Brood gebruikt, vóór de kennis van het graan. Men verhaalt in het algemeen van de Duitschers, dat zy Eikels, en alle zoorten van vrug- | |
[pagina 159]
| |
ten gegeeten hebben, voor dat zy gebruik maakten van Brood. In Virginien, waar veele Eikenboomen groeijen, die vrugtbaar zyn in het voortbrengen van zagter Eikels, die minder scherp van smaak zyn dan de onzen, maaken de Inwooners 'er Brood van. 'Er zyn, volgens jonsthon, in Barbaryen, Eikels, aangenaamer om te eeten dan Kastanjes. En op de Grenzen, die Turkyen en Persien van een scheiden, wordt tegenwoordig bykans nog al het Brood uit Eikels gemaakt, zoo groot als nooten. In zommige Streeken van Noorweegen, gebruiken de Boeren, en het Volk, de Eikels ten zelfden einde. Het geen eene zekere proef is, dat, in weerwil van den onaangenaamen smaak, en misschien schadelyke hoedanigheden, den Eikels eigen, zy niettemin den mensch, in grooten nood, tot voedzel kunnen dienen, bovenal als men het schadelyke door kunstige bereidingen vernietigt, en aan dezelven de werktuigen der kaauwing en spysverteering gewent. Men kan aan de Kastanjes de voedzaame kragt geenzins betwisten, niet alleen om dat zommige oude barbaarsche Volken daarvan Brood gemaakt hebben; maar dewyl 'er Boeren van leeven in verscheide Streeken van Vrankryk. - Congo brengt Nooten voort, waar Brood van gemaakt wordt, en zekere Inwoonders der boorden van het Ossiaansche Meir, doen dit ook met Walnooten, naar het verhaal van brown. Bossu meldt, dat de Westindische Wilden brood bakten van zeker zoort van Mispelen, gelyk aan onze Koeken, die zy droogen, en, op hunne lange reizen, gebruiken, hoewel de vrugt daarvan een zaamentrekkende kragt heeft, en men die voor den buikloop gebruikt. Op de Mariaansche Eilanden groeijen boomen, die vrugten draagen, gelyk aan groote Peeren of Meloenen, met eene doornagtige schel; de Reizigers noemen dat broodvrugten, om dat de Inwoonders en vreemde Schippers die voor Brood gebruiken. 'Er zyn veele zoorten van, deeze hebben den smaak van Kastanjes, en geene gebakken zynde of eenvoudig geroost, smaaken als een goed versch brood. Ziet de Reizen van le gentil en van garreri. De Europeërs hebben op het Eiland Ternaten, eene der Moluksche Eilanden, een Heester gezien van twaalf voeten hoog, waarvan de bladeren kringsgewyze aan den | |
[pagina 160]
| |
top zaamgevoegd, een vat uitmaakten, het geen een wit meel in zich bevatte, waarmede de Inwoonders zich voedden. Zy werpen 'er water op, laaten het verzuuren of gesten, kneeden en braaden het op 't vuur. Clusius verzekert, dat zy het zo wel heet als koud eeten, en dat zy daarvan, als het hard wierd, een Soep maakten, hetzelve in water weekende. Het zyn niet alleen de vrugten maar ook de bast, het hout en de merg der boomen, waarvan veele Volken Brood gemaakt hebben. Men mengde eertyds in Noorweegen bast onder het Brood, waarvan men nog de voetstappen vind in de oude rekeningen, waar men ziet hoeveel meel van bast 'er geleverd is. Zuszmilch zegt van Dalecarlie, een Wingewest van Zweeden, dat het zo bevolkt is, dat men 'er geen Brood genoeg voor alle de Inwoonders heeft, dat de nood hun dikwerf dwingt, zich te voeden met toebereidde Boomschorsen. Ter naauwernood mengen zy 'er zomtyds een vyfde of zesde deel Tarwegraan onder. Het schynt dat dit voedzel van bast hun bewaart voor koorts, onbekend in hunne landen. Schultze maakt ook melding van een Brood der Dalecarliers van den bast van Berkenboomen, van dikte als een wafel van eene eironde gedaante, tusschen de zes en acht duimen lang, vier of vyf breed, en van eene bruine kleur. Nog heden ten dage doen de boeren van Noorwegen het hout van Denneboomen maalen, wanneer zy niet genoeg Rogge of Garst hebben. Dit Noorweegsche Brood, dus met hout gemengd, is, volgens de getuigenis van Schryvers en Reizigers, hoe ouder hoe aangenaamer. Uit dien hoofde deeden zy daar voorraad van op, om dertig en meer jaaren te bewaaren, zoo dat het niet zeldzaam is, dat men, op den geboorte dag van een kind, het Brood eet, dat, by de geboorte van zynen Grootvader, gebakken is. Op de Carïbische Eilanden, maakt men Brood en Meel van het binnenste eens booms, Maccaou geheeten; en te Siam, de bitterheid van het hout eens zekeren booms weggenoomen zynde, kan men dat gebruiken. 'Er zyn volken, die, in stede van Brood, Gommen nuttigen, die uit veele boomen zweeten. Te Quamsi in China is, naar de berigten van neuhof en van martin martinius, een boom Quamlang geheeten, die, in plaats van pit, eene stoffe, gelyk aan Meel, bevat, die men als Brood | |
[pagina 161]
| |
kan eeten, waarvan men hem den naam van Meelboem gegeeven heeft. De Sago, die men in Duitschland gebruikt als een uitneemend voedzel, om lieden door ziekten verzwakt, kragten te doen herkrygen, komt zeer na in zyne hoedanigheden by den Meelboom, en kan geteld worden onder die voedzels, die tot Brood dienen. Men brengt ons dezelve in kleine witte en ronde korreltjes van het Eiland Mindanao, van de Kusten van Caragas, van Borneo, van Ceran, van Gilolo, en andere Moluksche Eilanden. Deeze korrels worden uit een deeg zaamgesteld van de kern van een soort van Palmboomen, die de plaats van graan vervult in die Gewesten, waar 't zelve niet voorkomt, men bakt 'er geruitte en vlakke koeken van, ook stelt men daaruit pudding toe. De wortels van verscheide planten hebben eindelyk tot Brood gediend. Julius cesar verhaalt, nevens andere Geschiedschryvers, dat de Soldaaten van het Leger, door valerius aangevoerd, een soort van Wilde-raapen, die hy Chara noemt, bereid, en in de gedaante van Brood gegeeten hebben. In de laatste Jaaren van duurte en gebrek, heeft men in verscheiden Streeken van Duitschland, ook van Raapen geleefd, van Zuikerwortels, en byzonderlyk van Aardappelen. 'Er zyn Volken geweest, die geen ander Brood gekend hebben, dan dat van wortelen. Ysbrand ides vermeldt ons van eenige benden van Tartaaren en Cosakken, die de bollen van zekere geele Leliën, Saran geheeten, opzamelen, deezen doen zy droogen, maaken ze tot meel, eeten ze zonder eenige toebereiding, of maaken 'er Brood van, en drinken, in stede van wyn, de melk van hun Jokbeest. Volgens het verhaal van kolbe, eeten de Kaffers voor Brood de wortels van een soort van Ari, naa dezelve in veel water gewasschen, in de zon gedroogd, en eindelyk in den oven gebakken of geroost te hebben. Nieremberg geeft voor, dat op het Eiland Hispaniola, in het midden van de rotzen en bergen van het Gewest Yguey, eene bolagtige wortel, gelyk aan Uijen, groeit, die men op een harden steen verplettert, en waarvan men klompen of witte ballen maakt, die, blootgesteld zynde aan de zon, gelyk worden aan zemelen, en binnen weinig dagen met wormen vervuld zyn. Dan maakt men daar kleine koekjes van, die men op koolen bakt, in aarden vaten. Ben- | |
[pagina 162]
| |
zo zegt, dat men in eenige Gewesten van America Brood vervaardigt van de wortels Hajas, gelyk aan de Roode Bieten. Pison meldt het zelfde van de Cara der Brasiliaanen; en leri van de Manioc en Aipi. De Egyptenaars, de Javaanen, de Chineezen, en de Maleiers, hebben ook een Brood van wortels, die de laatsten Culcas noemen. Naa dezelve in stukken gesneeden te hebben, zet men die eenige dagen in stroomend water, 't welk hun lymagtig vergift ontbindt en wegvoert; men verplettert voorts dezelve onder een pers, droogt ze by de zon, maakt ze tot meel, kneedt ze, en bakt 'er koekjes van. Pison en andere Reizigers pryzen de wortels van de Juca, of van de Manioc van Cuba, van Hispaniola, van Brasil, en de andere Deelen van America, waar men verscheide soorten met zorg aankweektGa naar voetnoot(*); om, buiten andere gebruiken, 'er Meel en Brood van te maaken, het geen de Europeërs zelf beter keuren dan Brood van Tarwe of Beschuit, op hunne lange Reistogten, om dat het aangenaamer is, en langer goed en versch gehouden kan worden. De Jesuit alonzo d'ovaglie, spreekt ook kortelyk van eenen wortel van Chili, door hem Luce genaamd, die men in den zonneschyn droogt, om 'er vervolgens keurig Brood van te hebben. Ziet daar het Brood van wortels, waarvan men de diensten nog vergrooten kan. Verscheiden dierlyke zelfstandigheden hebben ook eene soort van Brood opgeleverd. Ik zekere Landen, gebruikt men, in plaats van het zelve, gedroogde kaas van melk. De Ieren, de Lap- en Groenlanders, neemen 'er Visschen toe, die door de koude gedroogd zyn, of het vleesch van Buffels en Rendieren, dat zy droogen laaten, en met meel van boomschorssen vermengen, om 'er Brood van toe te stellen. Eenige Stammen van Arabieren, uit woest Arabien, bedienen zich van Visschen in de zon gedroogd, en de Africaansche Volkplantingen gebruiken gedroogde Springhaanen, die hun, in zekere jaarsaisoenen, by meenigte bezoeken. Het Meel, 't geen men, in tyden van duurte, voorgaf uit den grond te haalen, en dat de eenvoudigheid voor een geschenk des Hemels hieldt, is niets dan een | |
[pagina 163]
| |
kalkagtige aarde, geenzins tot voedzel geschikt. Het Graan en het Meel, waar van de ongewyde Geschiedenissen spreeken als uit den Hemel nedergevallen, behoort onder de verdichtzels geplaatst te worden. Voor het overige zou het zeer te wenschen zyn, dat vermogende Liefhebbers proeven namen met onder onze lugtstreeke eene groote menigte voedzel verschaffende gewassen te verplanten, die naauwlyks by naame bekend zynGa naar voetnoot(*).
a.
1779. den 4 Dec. |
|