| |
| |
| |
Veld-en tuin-zang.
By het herinneren van, en op nieuw verlangen naar, de vermaaklykheden van een aangenaam buitenverblyf.
Aanminnige vlakten, verrukkende Velden, zagthobbelende stroompjes, die het vermakelyk A......burg omringt; wanneer zal het my weêr gegund worden, uwen vrugtbaren, uwen ryk bebloemden grond te betreden; wanneer zal het my gebeuren, dat myn gezigt weder gestreeld word, door uwe hartinnemende, door uwe betoverende bekoorlykheden? - Wanneer zal het my eens weêr gegund worden, het hart verrukt te mogen voelen door uwe uitlokkende vermaken? - Zou het eene heimelyke Toverkragt zyn, die op alle myne zinnen zodanig werkt dat ik zo dikwils het aangenaam vermaak nog meen te smaken, 't geen gy my, eenigen tyd geleden, in zo ruim eenen overvloed geschonken hebt. - Dan, hoe verdrietig is het bedrog, dat my eene ryke verbeelding maar al te dikwils speelt, als ik my dan inderdaad, helaas! beroofd vinde van alle uwe aanminnige, uwe zielstrelende vermakelykheden. - Verkwikkelyk en fraai aangelegd A......burg, wanneer zal ik weêr dien zoeten wellust mogen smaken, waar mede gy my het hart zo streelend wist aan te doen? - Wanneer zal ik my onder de digte en koele schaduwe van uw liefelyk Priëeltje mogen verkwikken? wanneer zal ik my verfrisschen mogen door het koele van uwe digt in eengevlogten blaadjes, waar door de zon met hare stekende stralen niet kon heêndringen? wanneer zal ik in uwe opgaande Elzen, in uwe gekruinde Ypen, of in uwe taaje wilgen, den hartverrukkenden wildzang, de zoetluidendste toontjes, hooren verheffen? of eenen ligten Zefirus zagt door derzelver tedere en schommelende blaadjes hooren spelen? - Wanneer zal ik uwe vermakelyke boschjes van duizend verrukkende zangtoonen hooren schateren? - of in uwe wyde vlakten den zoetzingenden Leeuwerik, de lugt op ligte en trillende vlerkjes inroejende, zyne onafgebroken zangtoonen hooren verheffen; al zingende uit de hoogteweêr neêr zien dalen, en zich verschuilen in
| |
| |
de vet begraasde weiden? - Wanneer zal ik weêr in uwe klare, in uwe kristallen stroompjes, die zo helder als een spiegel zyn, de bruingeschubde Vischjes by duizenden zien door elkanderen spartelen? - Wanneer zal ik den schoonen Goudvisch zich in uwe Vyvers, op de oppervlakte des waters, in de zon zien bakeren, en alle zyne schoonheden ten toone spreiden? - Wanneer zal ik my gestreeld mogen vinden, door uwe verrukkende Vergezigten, waar het oog niet t'einde raken kan; alwaar de verafgeplaatste voorwerpen zich verduisteren als in eenen flauwen nevel, en zich slegts als eenige schemeringen opdoen? - Wanneer zal ik de pikzwarte, en brieschende Paarden; in de malse weiden, rondom u zien heên en weêr draven - of de bonte Ossen en geplekte Koeijen wyd en zyd zien grazen; 't welk een gezigt uitlevert, dat tevens in den boezem verwondering en erkentenis verwekt. - Wanneer zal het my gegund worden, in de wyde vlakten, in de bogtige Velden, de wollige Schaapjes den jeugdigen en malsen klaver te zien afscheren, en hier en daar de welige kudden te zien grazen, die zich, even als hobbelende golfjes, door elkander bewegen; en vrolyk dartel huppelende, aan het oog een verrukkend gezigt verlenen? - Wanneer zal ik, ô vermakelyk A......burg, de balzemryke geuren uwer welriekende Bloempjes mogen inademen? - Wanneer zal myn gezigt weêr gestreeld worden door eene mengeling van duizend koleuren, zo schoon voor het keurigste gezigt, dat de natuur zich hier geweld schynt aangedaan te hebben, om al wat geurig, al wat balzemryk, aangenaam en schoon is, in eenen engen kring te besluiten? - Wanneer zal ik weêr eens eene verbazende menigte witte, bontgespikkelde en veelkleurige Kapelletjes op uwe welriekende Bloempjes zien afkomen; om, door derzelver balzemende geuren, en zagten honing, verkwikt te worden; terwyl zy vast dartelende rondvliegen, over de bloempjes heên scheren, en zomwylen op dezelve neêrstryken, om alle hunne
schoonheden aan het verwonderend oog ten toone te spreiden? - of gehele benden van rondsnorrende Insekten, van nyvere en ronkende Bytjes, zien komen aanzetten, om hier eenen ryken voorraad van vloeibaren, en strelenden honing te komen opzamelen; om tot hun voedzel, en tot zo veel nuttig en
| |
| |
heilzaam gebruik voor Vee en Mensel en in hunne voorraadkameren te vergaderen? - Wanneer zal ik weêr de blyde aanschouwer mogen wezen, van alle deze uitlokkende bekoorlykheden der milde natuur, en van duizend anderen, door my niet opgehaald? - Wanneer zal het my gegund worden, om in dit alles zo veel genoegen, zo veel vermaak, te mogen genieten, en my het hart op de gevoeligste, op de treffendste, de allerstrelendste wyze getroffen te voelen? - Ja, wanneer zal het my gegund worden al dat zoet vermaak te mogen genieten, te mogen delen met de beste myner Vrienden? - Wanneer zal ik met de tederste omhelzingen u, myne waarde Vrienden, mogen ontmoeten? - Hoe verrukkend, hoe hartstrelend waren weleer onze onderlinge vermaken, als wy zamen, met een opmerkzaam oog, die wonder- en schoonheden in de natuur gade sloegen! - Ik herdenk nog vaak alle de vermaken, het genot uwer gulle vriendschap. - Ik herdenk nog met een hartstrelend genoegen al het nut onzer byéénkomsten, waarmede wy aldaar den tyd, helaas! maar al te vlugtig voor ons, veel te schielyk voorby gevlogen, en eens agter den rug zynde nimmer te herroepen, zo vaak gesloten hebben. - k herinner my nog met welk een strelenden Wellust wy, in het vriendelyke by elkanderen gezeten, ons onschuldig vermaakten; 't zy dat wy den al te vlugtigen tyd doorbragten, in aangename gesprekken; of dat wy, onder het wandelen, alle onze zinnen voelden aangedaan, door de bekoorlykheden, welke het vermakelyk A......burg oplevert. - Ik herinner my nog, hoe wy met den Hengel, of met den Zegen het schuwe Vischje gingen belagen; dat zich, ons pogende te ontvlugten, bekneld voelde in de looze, in de bedriegelyke netten; welken wy, dezelven ophalende, gevuld vonden met zilver geschubde Baarzen, met roodgevinde Voorn, met sterke, scherpgetande en snellyk voortschietende Snoeken; - met allerhande zoort van Visschen, die door hun gewigt de dunne draden der netten dreigden van een te scheuren. - Of hoe wy het oog
lieten weiden over de uitgestrekte bekoorlyke Velden; die niet slegts met allerlei Vee vervuld waren; maar in welken ook de blyde Wildzang alom zyne galmende toontjes verhefte, en ons het hart streelde door een natuurlyk, door een zoetluidend, Veldmuzyk. - Hier
| |
| |
zagen wy den wapperenden Kieviet over haar nestje en tedere jongen scheren; toonende eene anstvallige bekommering, eene waakzame zorg, en de teêrhartigste genegenheid voor haar kroost. Treffende bewyzen van Liefde! welken menige ongevoelige Moeder, op het gezigt, een blos van schaamte op de wangen behoorde te werpen. Daar hoorden wy de Tuureluur zyne stem verheffen; en de snelvliegende Daakjes, of in de hooge Lugt, of aan de waterkanten, beurtelings elkander aanlokkende, toefluiten: terwyl de schaterende Leeuwerik, buiten het bereik van ons gezigt gestegen, op trillende vlerkjes hangende, ons onthaalde op zoete en onafgebroken gezangen. - ô Verrukkelyk A......burg! ach, wanneer zal net my weêr gegund worden alle die, en nog meêr, vermaken te genieten, onder het byzyn myner Vrienden! - Vrienden, zo gul, en in wier aangename tegenwoordigheid ik eene verrukking smaak, waar van myne zwakke pen geene behoorlyke beschryving geven kan. - Ach! dat die vermakelyke ogenblikken eens weêrkeerden, en niet zo haastig voorby vloden, als voorheên! - Die hartstrelende oogenblikken, helaas! ons wel schielyk ontvloden; - maar die nochtans al dat zoet met zich bragten, waar door wy onderling, in onze aandoenelyke boezems, een genoegen genoten, dat naby aan de volmaaktheid kwam. - Mogte ik myne wenschen eens vervuld krygen, na verloop van eenige slepende maanden, die wel schielyk voorbygaan; dog haren loop schynen te vertragen, wanneer men reikhalzend verlangt, dan zou ik die aangename plaats weêr beschouwen, naar welken myn hart haakt, daar ik zo veel genoegen gesmaakt hebbe. - Dan zou ik, by het zagt hobbelen der kristallen wateren gezeten, my lustig vermaken, met de beschouwing van zo vele bekoorlyke schoonheden der natuure; dan zou ik in myne ziele de zagtste aandoeningen weêr voelen herleven; terwyl ik de strelende weste windjes met het golvend zilvernat zag spelen, dartelende op de hobbelende baartjes. - Dan, ja
dan, zoude ik, met myne Vrienden, op de onschuldigste wyze, zo vele vermaken, zo vele bekoorlykheden van u genieten, ô aangenaam A......burg! - Dan eens zouden wy ons gezigt gestreeld voelen door uwe vermakelyke wandeldreven; door uwe welaangelegde Perken, beplant met laagstammige vrugtboomen; - die,
| |
| |
wanneer zy ryklyk met fruit beladen zyn, de tong, in den laten Herfsttyd, op hunne smakelyke vrugten onthalen. Dan weer zouden wy ons vermaken met de beschouwing uwer smakelyke Abrikozen, die, agter de groene blaadjes, door de heete zonnestralen gekoesterd, blozend tegens den heten heining hangen; - en der verfrissende Perzik, wier gloeiende koleur het purper der Vorstelyke hoven, en wier zagtstrelende smaak den geurigsten Nectar, in gouden schalen, aan een Koninglyken disch, ingeschonken, zo ver overtreft, als de gloeiende zonneglanzen het flauwe licht der bleke Maan te boven gaan. In die smakelyke vrugt te zien zwellen, zouden wy ons vermaken; terwyl de lekkere Kers vast op zyn steeltje hangt te bloozen; daar de geurige Bloempjes inmiddels het gezigt onthalen, op eene fraaije mengeling van allerleie kleuren; en den reuk strelen met hunnen balzemgeur; zo verkwikkelyk voor het gezigt, zo allerstrelendst voor den reuk, als een teug waters wezen kan aan eenen aamegtigen Reiziger. - Dan zouden wy onthaald worden op de bloedzuiverende en verkoelende Aardbei; die, versch geplukt, het gehemelte streelt met haren kruidigen smaak; en die, by duizenden aan de ligt buigende rankjes hangende, door hare aangename vertooning den lust opwekken, om met hare lekkernyen het gehemelte te strelen. ô, Hoe veele vermaken hebben wy genoten, als wy op den vriendelyken Disch de blanke Baarzen zagen pronken, die de tong vergasten, terwyl het smakelyk Druivennat in de kelken schuimde. - Of wanneer wy, op het aannaderen van eenen schoonen avond, vergenoegd en wel te vreden, by elkanderen zaten, en, door een gezigt van duizend onderscheiden voorwerpen, onze zinnen gestreeld voelden; terwyl de heldere Dagtoorts vast naar de westerkim daalde; de liefelyke, de verkwikkelyke avondstond, met schemerwakkerende vlerken, uit het oosten opkwam, en eene aangename en verfrissende koelte over het halve wereldrond begon te spreiden. - Of, dat wy, in de vroegere namiddaguuren, om de hete
zonnestralen te ontwyken, ons plaatsten, op één der groene Bankjes van het lommerryk en koel Priëeltje, 't welk, door vier openingen, het gezigt den vryen toegang op den aangenamen Tuin verleent; en dat ons tevens het verrukkendst gezigt op de in 't verschiet zich vertoonende Stad, en
| |
| |
de omliggende vermakelyke Landstreek, aanbied. - Dan zaten wy vaak vriendelyk te kouten, pryzende onder elkander het verkwikkelyke van eenen schaduwryken en koelen lommer, die ons, tegens de brandende lugt beschutte, en ons eene aangename verfrisching toebragt. - Hoe verhieven wy dezen Lommer, om zo te spreken, boven alles, wat in den zomer aangenaam is! Hoe verrukkend is het, als dan de strelende weste windjes zagtlyk door het schommelend loof te hooren ruischen, en met de ligt bewegende, en ritzelende blaadjes, te zien spelen! - Ach, welke verrukkende, - welke zagte en strelende aandoeningen kan dit aan eene peinzende ziel schenken! - Hoe zagt - hoe teder is het stil ritzelen en bewegen der Blaadjes; - welke aandoenelyke denkbeelden worden hier door in eenen gevoeligen boezem......Dan, vergeefsche verbeeldingen, die my eene iedele schaduwe vertegenwoordigen voor het genot van de zaak zelve. - Aanminnige gedagten nochtans, ontvlugt my daarom niet te schielyk: gy werkt nog op zommige ogenblikken eene aangename, eene verkwikkelyke streling in mynen aandoenelyken boezem.
Edoch, wanneer zal het my gegund worden, niet slegts in verbeelding, maar dit geluk wezentlyk, te genieten? - Wie weet, hoe ver die tyden van vermaak nog afwezig zyn. - Hoe lange kan het nog duuren, eer ik in de armen myner Vrienden ontvangen worde; eer ik zo vele vermakelyke ogenblikken met hun slyten moge. - En hoe onzeker zyn veelal de dingen dezer wereld! - Duizend wisselvalligheden kunnen zich tusschen beiden werpen, die ons de gelegenheid ontnemen om het eind onzer wenschen te erlangen. - En hoe schielyk ontvlugt ons dan nog, maar al te veel, de genieting van de allerwenschbaarste zaken! - De ogenblikken vliegen dikwils zo snel voort, als onze gedagten, en te gelyk met dezelve verdwynt al ons genot. Dan, mogelyk zal die tyd wederkomen, schielyk komen; mogelyk nadert reeds met snelle schreden het ogenblik, waarop ik mynen wensch zal erlangen; en my in het gezelschap myner Vrienden zal vermaken, gelyk in voorige dagen.
Groeit dan intusschen welig op, gy koele, en schaduwryke Boomen! - Dat uwe bladen zich dicht in
| |
| |
één voegen, en uwe teêre takjes zich door elkanderen strengelen; op dat het zoetzingend Gevogelte onder dezelve schuilplaats vinde, om zyne kunstige nestjes in veiligheid daar onder toe te stellen! - En gy, ô lommerryk Priëeltje, laat uwe verkwikkelyke Blaadjes niet vroeg afvallen; of dat gy, dezelve verloren hebbende, weêr haastig met een fris en jeugdig groen moogt omhangen worden; op dat gy telkens, van tyd tot tyd, nieuwe en versche verkwikkelykheden moogt aanbrengen! - Dat dan ook uwe nieuw geplante Boschjes, ô vermakelyk A......burg, welig groeijen. - Welk eene aangename verbeelding! - Groeit welig verkwikkelyke Boschjes! - Wy zullen mogelyk eerlang door uwe welaangelegde dreven wandelen; ons onderling in dezelven onschuldig vermaken; uwe aangenaamheden roemen, en vooral het verkwikkelyke uwer koele schaduwen verheffen! - Dan zal de wildzang in de toppen uwer boomen uwen lof vermelden; het bly Gevogelte zal van het eene takje op het andere springen, en van den eenen boom in den anderen overvliegen. - Onder het digte loof zullen de schuwe Vogeltjes zich verschuilen, tegens de roofzieke klauwen van eenen verscheurenden Havik! - Hier zullen zy in veiligheid woonen, en hunne tedere Eiertjes ongestoord uitbroeden. - De Jongen zullen den zang hunner Ouderen volgen, en zich met hun verenigen, om den lof van alle uwe bekoorlykheden met eenen éénparigen toon aan te heffen! - Ik brande van verlangen, om van dit alles oor- en ooggetuige te wezen.
C.v.d.G.
|
|