Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780
(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 97]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen betrekkelyk.Gedagten over de dankzegging van onzen Zaligmaaker aan Zynen hemelschen Vader, by Matth. XI. 25 en 26 - en Lukas X. 21 geboekt.‘In dienzelfden tyd antwoordde Jesus, en zeide: danke U Vader! Heer des Hemels en der aarde! dat Gy deeze dingen voor den wyzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard: Ja Vader! want alzo is geweest het welbehaagen voor U’.
Het lydt geen twyfel, dat de gezegende Verlosser, door de wyze en verstandige, de Joodsche Geleerden verstaat, de Schriftgeleerden en Farizeën, welke, staande de omwandeling van Jesus, voor de wysste, de verstandigste des Volks doorgingen. Ook moet men de uitlegging billyken, die de benaaming van Kinderen op 's Heilands Apostelen en andere Discipelen, door Hem in de eerste Voortplanting van zyn Euangelie gebezigd, te huis brengt. Deeze waren, in vergelyking van geleerde Israëliten, welke hunnen geest beschaafd en met veele weetenschappen verrykt hadden, kinderen in het verstand; schoon niet ontbloot van een natuurlyk oordeel. Want niets is ongerymder, dan Christus eerste leerlingen voor het schuim en de domste der Joodsche Natie te houden: gelyk, helaas! zommige, die nog Voorstanders van Jesus zaak willen heeten, goedvinden, hen in dit ongunstig licht te plaatsen. - Zy konden mede kinderen genoemd worden, wegens hunne onschuld en opregte gesteldheid; doorgaands eigen aan kinderen, om dat de zaaden van zedelyk bederf by de zulken nog geene diepe wortelen geschooten hebben: welker onschuld en opregtheid dikwyls uit het harte schynen te wyken, naar maate de ziel in kennis toeneemt; 't geen juist het geval was der Joodsche wyzen en verstandigen. | |
[pagina 98]
| |
Maar niet zo gemakkelyk valt het te bepaalen, wat de Zaligmaaker eigentlyk door die dingen en het verbergen van die dingen beooge; wegens welke hy zynen Vader verheerlykte. - Ik zal myne gedagten daar over ter neder zetten, en aan het onzydig onderzoek van oordeelkundige Leezers onderwerpen, na eenige gevoelens over deeze dankzegging in het midden gebragt te hebben; op dat men gelegenheid ontvange alles met elkanderen te vergelyken. Daar zyn 'er, welke, het leerstuk der volstrekte voorbeschikkinge toegedaan, het verbergen en openbaaren deezer dingen opvatten, van Gods vrymagtig welbehaagen, waardoor hy zyne ontdekkende en heiligende genade, noodzaakelyk om eenen Zondaar tot het zaligmaakend geloof in Christus, en eene hartgrondige bekeering te brengen, deezen onthoudt of verbergt; en geenen mededeelt of openbaart. Aanneemelyker is de uitlegging van veele beroemde Bybelverklaarders, welke hier op uit komt: ‘De dingen, van welke Christus hier spreekt, zyn de dingen van het Zielreinigend Euangelie; de dingen, die den persoon van onzen Verlosser en deszelven gewigtige bediening betreffen. - 't Zyn de voordeelen van den Christelyken Godsdienst - de regtvaardigmaaking van doemwaardige Zondaars - en het overbrengen van hen in eenen Staat van gelukzaligheid, door den Middelaar Jesus Christus; 't geen geschiedt na dat men den opregten geloove in Hem is toegedaan geworden. - De Zaligmaaker hadt, geduurende zyne verkeering op aarde, alle deeze dingen - alle deeze voordeelen zyner komste bekend gemaakt, en niet verborgen: Hy hadt dezelve opengelegd, zo wel voor de wyzen en verstandigen, als voor zyne Discipelen en andere eenvoudige lieden. Maar de eerste verwierpen de zelve; de laatste namen ze aan. Dit wil de Verlosser alleenlyk te verstaan geeven, wanneer hy het openbaaren en verbergen, op eene oneigentlyke wyze, Gode toeschryft. - De Allerhoogste wordt tog menigmaalen in de H.S. gezegd dingen te doen, welke hy beslooten heeft toe te laaten, en die hy voorziet het gevolg te zullen weezen van de omstandigheden, waar in de redelyke schepzelen gesteld zyn; schoon hun wil niet gedwongen worde. - In dee- | |
[pagina 99]
| |
zen zin dan kan de Opperheer gezegd worden, die dingen verborgen te hebben. Voor de verstandigen der weereld (te weeten dat zy zelve hunne oogen slooten voor het licht der waarheid,) en anders niet; omdat Jesus Christus zyn Euangelie aan Geleerde en Ongeleerde verkondigde, en zyne Hemelsche zending, door wonderwerken, in het openbaar bevestigde’. Dat men het laatste gedeelte deezer aanmerkingen toepasse, op zodanige plaatsen der gewyde Schriften, in welke God, by voorbeeld, gezegd wordt het hart van Farao verhard te hebben - of den Satan aan te zetten, op dat hy den Koning David tot het tellen van zyn volk vervoeren zoude, zullen veele goedkeuren. Het volmaakte Opperweezen kan onmoogelyk de oorzaak van de zonde worden. - Dan, of deeze stelling wel geduid kunne worden op de dankzegging van Jesus, en hy het verbergen en openbaaren dier dingen in dien zin wil verstaan hebben, is by my zeer twyfelagtig. My dunkt; het ongelukkig verwerpen van Christus gezegende leer, door de wyze en verstandige, was voor Hem, zo menschlievend van aart en zo gaarne de behoudenis van alle ziende, geene stoffe van dankbaarheid; en het was dan zeer oneigentlyk en zeer verre gezogt, te zeggen; dat zulks het welbehaagen van God ware; - van God, die geenen lust heeft in den dood van stervende Zondaars, maar daarin, dat zy zich bekeeren en leeven. - Ook bleef 'er de mogelykheid, zo lang die wyze en verstandige leefden, dat ze hunne vooroordeelen, tegen den Zaligmaaker opgevat, aflagen, en Hem als hunnen beloofden Uithelper aannamen. - Hoe kon dus de Heiland, (het zy met eerbied gezegd,) zo voorbaarig weezen, om zynen Hemelschen Vader, wegens dit hun ongeloof, te looven en te verheerlyken. Om alle die zwaarigheden dan boven te koomen, let ik, inzonderheid op Mattheus gezeg: in dien zelfden tyd. Euangelist Lukas bepaalt dit tydstip nader, met te zeggen, in wat uure Jesus deeze dankzegging uitboezemde: te weeten; niet terstond, na dat de Zaligmaaker het wêe over Kapernaum hadt uitgesprooken, gelyk het in den eersten opslage by Mattheus schynt. Neen: hy deedt deeze lofzegging (met de innigste vreugde, met de grootste blydschap zelfs, 't geen insgelyks toont, dat de Verlosser alhier het rampzalig verwerpen zyner gezegende leer | |
[pagina 100]
| |
niet beooge,) - hy deedt deeze lofzegging in het zelfde uur, toen zyne zeventig Discipelen wedergekeerd waren, en Hem gezegd hadden, welk eene gewenschte uitwerking hun ontfangen gezag, om de leer van Christus met wonderwerken te bevestigen, gehad hadde. - De Heiland, dit van zyne Euangeliedienaars vernomen hebbende, en zich leevendig voor oogen stellende den afbreuk, welken de voortplanting van zynen Godsdienst aan het ryk der duisternisse doen zou, zegt tot hen vs. 18 en 19 van Lukas 10de Hoofddeel; ‘Ik zag den Satan als een bliksem uit den Hemel vallen. Ziet ik geeve u de magt om op Slangen en Scorpioenen te treeden, en over alle kragt des Vyands, en geen ding zal u eenigzints beschadigen’. - Dan de Zaligmaaker herinnert hun met een, dat zy zich op het vermogen, als vermogen, om wonderwerken te verrigten, om de booze geesten te bedwingen, de kwaadaartigste ziekten te geneezen, niet zo zeer verheugen, als wel daarover inzonderheid zich verblyden moesten, dat hy hen hadt aangenomen tot voortplanters van zyn ryk op aarde - dat hunne naamen geschreeven waren in de Hemelen; overmits dit gevolgd zou worden van een grooter geluk in de gewesten der eeuwigheid, wanneer zy zich deezer hooge bedieninge waardig gedroegen. In die zelfde uure dan, toen onze Heiland den voorspoedigen opgang zyner zeventige vernomen, - en hun by die zelfde gelegenheid eene heilzaame waarschouwing gegeeven hadt, op dat ze aan geenen dwaazen hoogmoed mogten toegeeven, ging hy voort met te spreeken, (dat hier antwoorden betekent,) en hief eene dankbetuiging tot God aan. Ik danke u - dat gy deeze dingen voor den wyzen en verstandigen verborgen hebt, enz. Wat is nu natuurlyker? wat overeenkomstiger en eigenaartiger met den zamenhang van Lukas, en de verheerlyking, verheuging, en dankbetuiging van onzen grooten Middelaar, dan door die dingen te verstaan, de Eer, de Magt en het Gezag om Jesus leer te verkondigen en deszelven Euangelie, door wondertekenen, te bevestigen? - Deeze Eer, die Magt, dat Gezag genooten des Verlossers twaalf Apostelen en zeventig Discipelen; geringe menschen van eene eenvoudige en opregte zielsgesteltenisse; terwyl aanzienlyker Jooden, | |
[pagina 101]
| |
voor de wysste en verstandigste des volks gehouden, daar van versteeken waren. Dit laatste - dit genieten van die dingen, en dat versteeken weezen van dezelve, bedoelt Jesus, met te zeggen, ‘dat God zulks aan deeze geopenbaard - aan geene verborgen hadt. - Jesus dankt zynen Opperheer, dat hy die magt, die eer en dat gezag zynen Discipelen medegedeeld, en dezelve den geleerden Jooden onthouden hadt’. Men vraage niet, of de woorden verbergen en openbaaren de betekenisse van mededeelen en niet mededeelen hebben kunnen? want ik antwoorde: dat openbaaring en openbaaren zeer dikwils in het N.T., in den zin van geeven of mededeelen, voorkome; - en dan is het, ten aanziene van verbergen, in de tegenovergestelde betekenisse, ook schielyk beslist. Wat is tog gemeenzaamer ‘dan de uitdeeling van Euangelische gaaven - en de mededeeling der eeuwige heerlykheid, door de openbaaring dier gaaven en dier heerlykheid uit te drukkenGa naar voetnoot(*)’? Volgens deeze verklaaring behoeft men van de eigentlyke betekenisse der woorden niet af te wyken; (waarvan ik, buiten volstrekte noodzaakelykheid, afkeerig ben;) maar men kan dezelve zeer letterlyk opvatten. - God hadt die Eer, dat Vermogen en dat Gezag, om den Christelyken Godsdienst voort te planten, en met tekenen te bevestigen, aan geene dan aan Jesus geringe Apostelen, en nog zommige andere Discipelen, medegedeeld. Het was zyn geest, zyn Godlyk alvermogen, welk hen daar toe in staat stelde; terwyl de Zaligmaaker, in betrekkinge van Middelaar, zynen Hemelschen Vader danken en verheerlyken kon, wegens deeze gemaakte schikkingen; om dat dezelve met Gods heilig welbehaagen, dat op de volmaaktste wysheid rustte, overeenkwamen. Staande de Joodsche bedeeling, hadt het Opperst Weezen de kennis van Hem en zynen dienst, in zekeren opzigte, door wyze, verstandige en geleerde luiden laaten voortplanten. Moses - en de Profeeten, schoon geholpen door een Hemelsch gezag en eene Goddelyke magt, waren in verscheidene takken van wysheid onder- | |
[pagina 102]
| |
weezen. Nogthans beantwoordde dit niet aan 't oogmerk der Voorzienigheid. De ondervinding staafde het verval van gelukzaligmaakende kennis en ongeveinsde Godsvrugt onder de menschen, toen de Zoon van God in den vleesche verscheen. Nu wilde de hoogste Wysheid, op eene geheel buitengewoone wyze, dat beste einde bereiken, en de afgedwaalde stervelingen te rug brengen, door luiden, eenvoudig van hart, maar ontbloot van weereldlyke wysheid, en alleenlyk geholpen van 's Hoogstens veel vermogenden geest; op dat het bleeke, dat geene Menschelyke schranderheid, maar Goddelyke kragt alleen, in dit alles, de hand hadde. Ook zouden de Jooden van kunde zeer ongeschikt geweest zyn, om de Zaligmaakende leer van onzen Heiland, zo vlak gekant tegens hunne begrippen van God en Godsdienst, voort te planten; al ware het dat zy daar toe de noodige boven natuurlyke vermogens ontvangen hadden; ten zy dan alle die geleerde Jooden, van den Zaligmaaker tot zynen dienst verordend, door eene Hemelsche en buitengewoone onwêerstandelyke werking, van hunne vooroordeelen ontslaagen waren. Dan de Goddelyke wysheid schynt zodanige wonderwerken niet noodzaaklyk te oordeelen; het geval van den Apostel Paulus uitgezonderd zynde. - Zeer sterk waren zy ingenomen tegens eene Leer, (van welken aart de Godsdienst, dien Christus verkondigde, was,) die meer op de verbetering van 's menschen bedorven hart, dan de waarneeming van gewyde uiterlykheden, aandrong. Hunne geleerdheid en kennis waren van eene andere natuur, dan de weetenschappen dier braave Godgeleerde, in onze tyden, die hunne kundigheden aan de kennisse Gods en Goddelyke zaaken tragten ondergeschikt te maaken. Zy twistten met elkander over beuzelagtige dingen, de allerfynste onderscheidingen hunner plegtige wetten aangaande. Zy kenden den waaren Godsdienst niet, en waren onvatbaar om dien te leeren kennen, ter oorzaake dat zy waanden denzelven wel te verstaan. |
|