glansryk zal die weezen.... och, wy kunnen door den mist, die ons in dittydlyke omringt, niet duidelyk zien in het licht der Eeuwigheid. Maar nochtans, ik gevoel, dunkt my, in mynen boezem, een leevendigen indruk van dat heil, 't welk het volzalige lot der Rechtvaardigen in de eindelooze eeuwigheid zal zyn.
Gy waart, Lief kind! nog jong, gy had even één jaar ten einde gebragt, of gy verloor uwe deugdzaame Moeder;.... Ach! myne Echtgenoote! verliet gy my, moest ik u de laatste afscheids kus geeven, en uw lichaam laaten nede daalen in den donkeren grafspelonk! Moest ik, van myne vlugge levensjaaren af aan, tot in mynen nu waggelenden ouderdom, treuren om uw afwezen, weenen om uw dood! Hoe dikwerf zie ik, terwyl de traanen over myne wangen vloeijen, al zug ende die hoogte, waar onder gy begraaven ligt; daar 't hooge gras al golvende over 't zelve heenen waait, of eene doodsche stilte ons het ryk des doods vertegenwoordigt..... Weent gy, myn Charlotje? wilt gy het verhaal eens hooren van het sterfbed uwer moeder? wel aan, leer hierdoor sterven, eer uw stervend uur genaakt. Zie hier hoe het uur des doods niet altyd met verschrikking vergezelt gaat; en hoe, indien al eens het gemoed door de doodsangsten wordt aangegreepen, de Godsvrugt, gesterkt door de Hoop op een volzaligen stand, den Lyder tot een schild en wapenrusting verstrekt. Hier mede gewapend, streeft hy gerust de poo te des doods te gemoed; en hy sterft in vrede; terwyl zyne ziele met gejuich in de Eeuwigheid overgaat.
Uwe braave Moeder had naauwlyks 22 jaarkringen zien omwentelen, en, zo wel door deugd als schoonheid, het menschelyk hart ingenomen, wanneer eene hevige ziekte haar ter bedde nederwierp, en zodanig afmatte, dat zy haare ontbinding met rasse schreden voelde naderen.
Zy zag my in traanen zwemmen, en u, een teder kindje, op mynen arm, haar, onbe vust van 's Moeders dreigend lot, minzaam toelachen. In die omstandigheden sprak zy my, met eene zwakke stem en beevende lippen, aldus aan: ‘Schrik niet, myn tedere Echtgenoot! zoud gy verbaazen, ontroeren, om dat ik vroeg worde afgesneeden; omdat myne ziel rustig naar de onsterfelykheid streeft, en te rug ziet naar eene waereld vol verleiding. - [Wat zyn toch alle de goederen der waereld? opgesmukte Poppen, die voor de ydele verbeelding zweeven; die ons voor een poos vermaaken; en niet zelden veel rasser henen vlieden, dan wy ze verkreegen hebben.] Wy zyn gebooren, om te sterven; en om, naa ons sterven, herbooren te worden, tot een volmaakter gelukstaat; gy zoudt u verbaazen, om dat ik, vroeger dan andere, tot deezen gelukstaat verwaardigt worde.
Hoe menigmaal, myn waarde! hebben wy met verwondering de Eeuwigheid bespiegeld! wanneer wy, by den dageraad, het opgaan der Zonne aanschouwden; en opmerkten hoe zy haare