Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1780(1780)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] De Mimosa en de Roozenboom. Een Roozenboompje groeide bly, En een Mimoos stond nydig kort daar by. De Roosjes lieten zich van ieder wandlaar plukken; Gezogt zoowel om kleur als reuk: Doch, wilde men een blad van de Mimosa rukken, Haar bladers vouwden zich, in één, met kreuk op kreuk, In 't eind borst zy dus uit. ‘Foei Roos! gy moet u schaamen, Daar ge u zoo willig plukken laat, Van elk die langs dit Voetpad gaat, Een kuischer leevenswys zou beter u betaamen. Kom, zie maar eens op my. - Elk laat myn plant met vreên. Of durft my iemand nader treên; Ik rol op 't oogenblik myn bladertjes in één, En ik.....’ doch hierop viel de Roos haar in de reên. ‘Ware ieder plant door zulk een kuischheid ingenomen, Hoe zou het menschdom dan aan Bloembouketjes komen? En dat gy kuisch zyt, is uw eigen braafheid niet, Daar ge u de schoonheid van een Roos geweigerd ziet; En elk uw viezen aart ontvliedt, Wyl ge u, uit kuischheid, in geen bloemfestoen wilt voegen’. * * * * * * ô Oude Vrysters! leest dees Fabel met genoegen! Vorige Volgende